t lijk van den Hindoe in den stroom
der Doudhma, die het nooit zou teruggeven.
De fakir wachtte totdat de rimpels aan de oppervlakte des waters
verdwenen waren. Daarna trad hij terug, ging de ledige terreinen weder
over, vervolgens door de wijken waar de stilte begon en richtte zich
met snelle schreden naar een van de poorten der stad.
Doch juist op het oogenblik dat hij daar aankwam, had men de poort
gesloten. Eenige soldaten van het koninklijke leger bezetten de wacht,
die den toegang verdedigde. De fakir kon Aurungabad niet meer verlaten,
zooals hij van plan geweest was.
"Ik moet er toch uit en dezen nacht nog.... of ik zou er nooit meer
uit komen!" mompelde hij.
Hij keerde dus op zijne schreden terug, liep den muur van binnen langs
en beklom twee honderd passen verder het talud, ten einde boven op
de borstwering te komen.
Deze borstwering verhief zich een vijftig voet boven het niveau van
de gracht, die tusschen de escarp en contrescarp gegraven was. Het
was een loodrechte muur, zonder eenig uitsteeksel om tot steunpunt
voor den voet te dienen. Ook was het ten eenemale onmogelijk, dat
iemand zich langs de bekleeding kon laten afglijden. Met een touw
was de nederdaling ongetwijfeld te beproeven geweest, maar de gordel
om de lendenen van den fakir was nauwlijks eenige voeten lang en dus
niet voldoende om hem aan den voet van het talud te brengen.
De fakir bleef een oogenblik staan, sloeg een blik in het rond en
dacht na over hetgeen hem nu te doen stond.
Boven de borstwering stak een donker koepeldak van gebladerte uit,
gevormd door het loof der groote boomen, die Aurungabad als in een
groene lijst omvatten. Van dit koepeldak bogen lange buigzame en
sterke takken naar buiten uit, waarvan men misschien gebruik zou kunnen
maken om, niet zonder groot gevaar, den bodem der gracht te bereiken.
Nauwlijks was dit denkbeeld bij den fakir opgekomen of hij aarzelde
niet. Hij begaf zich onder een dezer koepeldaken en kwam weldra buiten
den muur weder te voorschijn, aan het uiteinde van een langen tak
hangende, die allengs onder zijn gewicht boog.
Zoodra de tak genoeg gebogen was om den bovensten zoom van den muur
even aan te raken, liet de fakir zich langzaam zakken, alsof hij een
touw met knoopen tusschen de handen had. Hij kon op die wijze tot de
halve hoogte van de inwendige escarp afdalen, doch hij bevond zich
nog op een hoogte van dertig voet boven den grond, dien hij moest
bereiken om te kunnen ontvluch
|