als het praatje
waarheid bleek te zijn, dan zouden zij zich laten schrappen van de
lijsten.
BERNICK. Onmogelijk!
HILMAR. Zoo? Waarom waren deze winkelierszielen zoo bereid om met je mee
te gaan in je plannen, denk je? Geloof je niet dat ze zelf hun neus er
al op gespitst hadden....
BERNICK. Onmogelijk, zeg ik je. Zooveel gemeenschapszin bestaat hier
toch nog wel in onze kleine maatschappij....
HILMAR. Hier? Ja, jij bent nu eenmaal een optimist, en oordeelt anderen
naar je zelf. Maar ik, die een vrij geoefend opmerker ben.... Hier is er
geen een,--met uitzondering van ons beiden natuurlijk,--geen een zeg ik
je, die de vaan der idee hoog houdt. (_Gaat naar den achtergrond_). Oeh!
daar zie ik ze alweer aankomen!
BERNICK. Wie?
HILMAR. De twee Amerikanen (_kijkt naar rechts_). En met wie loopen ze?
Ja, lieve God, is dat niet de kapitein van de "Indian Girl"? Oeh!
BERNICK. Wat hebben ze met hem te maken?
HILMAR. O, dat is juist heel geschikt gezelschap. Die man moet
slavenhandelaar of zeeroover geweest zijn; en wie weet wat die twee al
die jaren hebben uitgevoerd.
BERNICK. Ik moet zeggen dat het je heel leelijk staat om zoo slecht over
hen te denken.
HILMAR. Ja, jij bent nu eenmaal een optimist. Maar nu hebben wij ze weer
op ons dak natuurlijk. Ik zal me daarom maar bij tijds.... (_gaat naar
de deur links_).
(_Lona komt van rechts op_).
LONA. Hoe is 't, Hilmar, jaag ik je de kamer uit.
HILMAR. Volstrekt niet. Ik had juist een beetje haast; ik moet Betty
even spreken. (_Gaat de verste kamer links binnen_).
BERNICK (_na een kort zwijgen_). Wel, Lona?
LONA. Ja?
BERNICK. Hoe sta ik van daag voor je?
LONA. Net als gisteren. Een leugen meer of minder....
BERNICK. Ik zal je opheldering geven. Waar is Johan?
LONA. Hij komt straks. Hij moest nog iemand spreken.
BERNICK. Na wat je gisteren hoorde, zal je begrijpen, dat mijn heele
bestaan verwoest is als de waarheid aan het licht komt.
LONA. Dat begrijp ik.
BERNICK. 't Spreekt natuurlijk van zelf, dat _ik_ mij niet schuldig
gemaakt heb aan de misdaad waarover hier gebabbeld wordt.
LONA. Dat spreekt. Maar wie was dan de dief?
BERNICK. Er was heelemaal geen dief; er is geen geld gestolen; geen cent
is er vermist.
LONA. Wat zeg je?
BERNICK. Geen cent, zeg ik je.
LONA. Maar dat praatje dan? Hoe kwam dan dat schandelijke praatje in de
wereld dat Johan...?
BERNICK. Lona, aan jou geloof ik te kunnen zeggen wat ik aan niemand
a
|