toch! riep Amelie. Quaerts raapte de boeken op, terwijl
Jules door bleef dwingen. Bij het laatste boek, dat Quaerts neerlegde,
draalde hij even; hij hield het in de hand, hij zag op de gouden
letters: Emerson ...
Cecile bespeurde het.
--Als hij nu toch denkt, dat ik het hem leenen ga, heeft hij het mis,
dacht ze.
Maar Quaerts vroeg niets; hij had zich losgemaakt van Jules, hij nam
afscheid. Met wat gekheid tegen Jules, ging hij heen.
VII.
--Is dit de eerste keer, dat hij bij je aan huis komt? vroeg Amelie.
--Ja, antwoordde Cecile. Een onnoodige beleefdheid, niet waar?
--Ach, Taco Quaerts is altijd precies in de puntjes, verdedigde Anna.
--Maar deze visite was juist niet in de puntjes, lachte Cecile vroolijk.
Maar Taco Quaerts schijnt bij jullie geheel en al onfeilbaar te zijn.
--Hij walst heerlijk! riep Suzette. Verleden op het bal bij de
Eekhofs ...
Suzette draafde door; gedecideerd, die Suzette was niet te houden van
middag; zij hoorde zeker al de castagnetten van haar Spaansch costuum in
heur hersentjes klepperen.
Jules was in een bui van kribbigheid geraakt, maar hij hield zich stil
bij de jongens, in een raam.
--U is niet erg gesteld op Quaerts, niet waar, tante? vroeg Anna.
--Hij heeft weinig sympathieks voor mij! sprak Cecile. Je weet, ik laat
me erg door indrukken beheerschen. Ik kan het niet helpen, maar ik hou
niet van die heel gezonde, sterke menschen, die er zoo heel flink en
stevig uitzien, alsof ze dwars door het leven heen wandelen en alles
opruimen, wat hun hindert. Het is misschien morbide in me; maar ik kan
het niet helpen, dat overmate van gezondheid en kracht mij antipathiek
zijn. Die sterke menschen beschouwen je, als je _niet_ zoo sterk bent
als zij, zooals de Spartanen hun misvormde kinderen beschouwden ...
Jules kon zich niet meer inhouden.
--Als u denkt, dat Taco niets anders is dan een Spartaan, dan weet u
niets van hem af, sprak hij vinnig.
Cecile zag hem aan, maar voor Amelie iets zeggen kon, ging hij voort:
--Taco is de eenige, met wien ik over muziek kan praten en die je
begrijpt met een half woord. En ik geloof niet, dat ik met een Spartaan
zou kunnen praten.
--Maar Jules, wat een toon! riep Suzette.
--Het kan me niet schelen! riep hij woedend uit, in eens opstaande,
stampvoetend. Het kan me niet schelen! Ik kan geen kwaad van Taco hooren
en tante Cecile weet dat en ze doet het alleen om me te plagen. En ik
vind het heel flauw een kind te
|