e eigenaardige fronsing van zijn
voorhoofd, schoof hij rijzekens zijn muts achteruit, keek naar het
deurtje, beloerde vijandig den jongen, die drummend naderkwam.
De oude heer Doxa liet, in den namiddag, het beheer van de zaak over aan
zijne vrouw Isabella, welke een ijverig mensch was en het huishouden er
heerlijk doorhielp. In den namiddag ging hij toeren om de stad. Hij deed
met pleizier eene wandeling langs de Henegouwlaan, de Beurs, de
Anspachlaan, wrong zich zwaar en lui door de krioeling van menschen en
rijtuigen en trok op naar de Hooge Stad. Zijn liefste uitstapje kuierde
de Steenpoort omhoog en de grauwe wijk van het Gerechtshof binnen. Daar
liggen, door mekaar, een geharrewar van smalle straatjes en huist eene
ruchtige bevolking. De oude heer Doxa slenterde, er rond, keek met
belangstelling naar de, politieagenten, de hondendieven, de
haringventers en de citroenwijven, luisterde aan de open deuren van
kroegen en danszalen, naar de versleten deuntjes van een blazenden
draaiorgel of de schokkende springwijzen van een grollend speelboek.
Dan liep hij de Visitandienenstraat omlaag en kwam lanterfanten in de
Priemstraat. Hier placht hij zich aan eene zonderlinge praktijk over
te geven. Hij, volgde de bierwagens die, ten dienste van de talrijke
herbergen, voorbijreden en had permissie om, bij het opladen van ledige
tonnen, het roes ervan om te klinken en op te vangen in een zinken
ansjovisdoosje, dat hij, tot dit bijzonder gebruik, altijd in zijn
binnenzak steken had.
's Avonds, na den eten, begaf hij zich in den Koning van Spanje, dronk
er met een paar geburen een half dozijn glazen faro, bestelde een
slaapmutsje in den Bloemenhof en kwam laat thuis. Hij vond geregeld en
eenderlijk liggen in het laag bed, tegen den glimmenden kalkmuur van het
lauwe slaapkamertje, het dikke, opbultend lijf van zijne vrouw Isabella
die niet roerde bij zijne lompe inkomst, maar eens zuchtte, schijnbaar
in haar slaap, als om zich van een vies droombeeld te ontlasten, dat
juist op haar miserabel hoofd wegen kwam.
* * * * *
De oude heer Doxa had een zoon, genoemd Johan. Van dezen is het dat ik
in het bijzonder verhalen wil.
Hij werd geboren in de Zes-penningenstraat, binst dat zijn vader,
omtrent de Kapellewijk de dansende klutsen uit de tonnen klonk. Hij was
grootgebracht tusschen het grijze speelgoed en werd een jongen van
zeldzaam uitzicht met, als hoofdteeken van karakter, de luiheid van zijn
|