otelijk in zijn
kerkboek. Dagelijks moest hij een apart en stichtelijk sermoontje hooren
van pater Hilarius, en hij deed het zooals een zieke de siroopdrankjes
van den doctor inneemt. Maar zijn groote vrienden waren de kale
pater-hovenier en de haar-rijke pater-hotelier.
Den pater-hovenier hielp hij de vele tulpen verzorgen in den zymetrieken
tuin. Hij reekte en sproeide en weerde het kleine woekerkruid. Ze
verstonden malkander goed, ofschoon de oude capucien geen woordje sprak
en alles zwijgend te beduiden gaf met bevende gebaren van zijn
voorzichtige hand. Te zamen versierden zij met klaterende bloemen de
Lente die in den tuin van dag tot dag gulziger aan het leven ging.
De pater-hotelier echter zat in het hart van Johan Doxa gelijk op een
troon. Hij was ook de majordoom van zijne maag. Hij kon dingen bereiden
die de herinnering aan de geuren van de _Curiosity Shop_ geheel
uitvaagden. En hij had een wijnkelder. De retraite-verordeningen, zooals
de pater-hotelier ze uitvoerde, waren zoet om dragen en indien
God-de-Vader uit den hemel op Johan in dien tijd heeft neergezien, dan
heeft hij moeten vaststellen dat deze boeteling zich gedwee aan al de
gestrengheid der orde-geboden heeft kunnen onderwerpen. Een
voortreffelijk berouw was blijkbaar het mystieke sieraad van zijne ziel,
want het geweten van Johan Doxa was nu geleedelijk zoo rustig geworden,
dat--om het met een stoffelijk beeld uit te drukken--zijne broek buiten
alle verhouding te spannen begon.
De zevenden dag besloot pater Hilarius zijn familiaire preek met een
voorstel dat Johan in verrukking bracht. Hij sprak:
--"Ieder moet den Heere loven naar zijne vermogens, mijn zoon. Even
eerbiedwaardig als het statige lied van den nachtegaal, klinkt in zijne
ooren de drooge roep van den krekel. Al wat ter eere van God opgaat in
dank, behaagt Hem uitermate. Daarom dunkt mij, Johan, dat gij zoudt
moeten denken aan het werk, waarmede gij Hem naar uwe beste krachten
huldigen kunt. Ik meen bij voorbeeld--een schilderij...."
De tranen schoten Johan in de oogen. Hij omhelsde den pater niet, omdat
hij zelden iets deed, waartoe hij vast was besloten.
* * * * *
Johan Doxa miek een schilderij. Het moest naar het aanvankelijk ontwerp,
worden een beeld ten-voete-uit van den Heiligen Franciscus en het zou op
den grooten outer van de Kloosterkapel prijken. Maar het werd een kleine
Jesus, blond en rozig, gezeten op een kussen van weidebloempj
|