en in prachtig kleurengedoe. Er was veel laag
groen waar zes ronde perken tulpen bloeiden. Net geteekend en effen van
verve, ringden er omme de safraangele kiezelpaadjes. Van uit Johan's
venster, leek de tuin een vurige rozet, gelijk men er vindt op bonte
ramen van kathedralen. Als een bruine mier kroop een pater-hovenier er
over. Zijn rozige schedel was gepolijst.
Toen werd Johan Doxa vervuld met eene eindelooze vreugde.
--"Hee-la!" riep hij luid.
Hij schrok bij den klank van zijne stem en trok zich schielijk terug.
Daar zag hij een rosten capucien op de zuil van zijn celletje staan.
--"Goeden morgen," zei de capucien minzaam, "ik ben de pater-hotelier."
Van uit de hoogte waar hij zich geheven had, keek Johan Doxa hem aan,
plotseling duizelig wordend. Langzaam hurkte hij op zijn bed neer, in de
meening dat zulke trage inkrimping wellicht ongemerkt kon gebeuren en
hem maken tot een fatsoenlijk mensch van normale grootte. De capucien
stond goud-rost als een najaarsmiddag. Zijn kastanje-oogen blonken in
een besproet gelaat dat weelderig was omhangen met een baard van duizend
kurkvormige krullekens. Het was alsof een late zon schuin aanglom over
heel dat harig hoofd, en over 't gele haar ook van zijne sterke handen.
De capucien was dik en wel te pas.
--"En wat zoudt gij nu willen eten?" vroeg hij.
--"Willen eten?... Ha! willen eten, zegt gij...."
--"Ik heb hesp en Zwitsersche kaas en goede boter en roommelk. De koffie
is klaar. Maar ge kunt ook thee krijgen. Onze thee is niet al te best,
moet ik zeggen."
Daar de pater-hotelier glimlachte, lachte Johan Doxa mee. Hij lachte
gedwongen, al peinzende: "dat is een geestige keukenbroeder, die aardige
namen aan zijn pompwater geeft."
--"Ik zal koffie gebruiken, en hesp of zoo...." zei hij gekscheerend.
Maar hij viel niet omver van verbazing, toen, na de korte vroegmis, de
heerlijke pater-hotelier hem voor een frisch-blanke tafeltje deed
aanzitten, waar een soliede ontbijt was opgediend. Johan Doxa, moet ge
weten, is nooit in zijn leven zoo verbaasd geweest dat hij ervan omver
zou vallen.
* * * * *
Na drie dagen besloot Johan Doxa de overtuiging te aanvaarden, dat een
retraite bij de Franciscanen eigenlijk behoorde tot een der aangenaamste
tijdkortingen van de wereld. Hij kon zonder moeite gehoorzamen aan de
regels van den huize, volgde gewillig alle kapeldiensten, hanteerde
zoetekens zijn dikken paternoster en bladerde dev
|