jn galahoed zoo wit uitblekte als een
doode, herkende ik in hem, niet zonder verwondering, mijn goeden vriend
Menschaert, den toondichter.
--"Wel, Antoon," zei ik stil, "wat gebeurt hier?"
Hij hief zenuwachtig zijne schouders op. Zijn rechterhand teekende in de
lucht vluggelings een halven cirkel--wat bij hem het gebaar was van een
onzeggelijk ongeduld--en hij wenkte mij om binnen te komen.
--"Ik vrees dat het hier erg toegaat," sprak hij dof.
Inderdaad. Het schouwspel, dat ik in de taveerne te zien kreeg, was zoo
schrikkelijk dat ik, op het eerste zicht, ademloos bleef van aandoening.
Maar toen ik naderhand een stap nog waagde, werd mij plots het gaslicht
een mist van groene dampen en voelde ik den klauw van een zonderling
monster, dat, gelijk een nachtmerrie, mijne keel toenijpen kwam.
Ik had, geloof ik, een korten gil geslaakt....
* * * * *
Het was half-zeven, als ik met Menschaert die akelige herberg verliet.
De eenige schikking, die nog moest genomen worden, had ik ter regeling
aangewend en mijn vriend Antoon, welke waarlijk een allerbraafste jongen
is, wilde niet dat ik al dat droeve alleen zou doen.
Hij liep dus mee met mij, maar daar de boodschap geen haast vroeg
--integendeel, goede God!--en daar wij beiden zeer vermoeid waren,
besloten wij om maar eerst een kop koffie te gebruiken. In de kleine
eetzaal van het _Hotel Esperance_ bestelden wij een klein ontbijt en
Antoon, door mij hiertoe dringend aangespoord kon eindelijk breedvoerig
vertellen hoe de tragische gebeurtenis ontstaan was.
Hij deed het met dien eenvoud, welken ik zoo bewonder bij hem en die
schijnbaar zoo zeer strijdt met de gewone daden van dezen uitstekenden
kameraad. Antoon Menschaert is nog jong. Zijne ouders zijn boeren-heeren
uit de Kempen en stellen het tamelijk goed. Hij zelf woont ergens bij de
Beurs, alleen, naar hij zegt (ik vermoed echter dat die eenzaamheid
"gedeeld" wordt, want, uit princiep, ontvangt hij nooit een vriend op
zijne kamers....) Hij is orgelist in Sint-Niklaaskerk en werd onlangs
als monitor aangesteld in het koninklijk conservatorium. De jongen
vermaakt zich eeniger mate in den zin van wat jongelui in Brussel "zich
vermaken" noemen. Nochtans is hij ernstig en zijn gevoel, dat ik bij
meer dan een gelegenheid heb kunnen waardeeren, heeft schoone volten en
een bestendig gewicht.
Hij zat voor mij. Het opkomend daglicht klaarde over zijn sierlijk
aangezicht, dat, thans wat
|