Nu
bekeek hij van verre de pijp en hij dacht aan de blanke keel die zoo
rijkelijk boven de scharlaken doek-verve oprankte....
De zon pletste door het dakvenster en speelde langs de koperen snaren
van de ledige vogelkooi. Er trilde door de lucht een zilveren
herinnering aan het groene sijsje, en tot den dikken avond zat Johan
Doxa, rechtover de dubbende ekster, te dubben eenderlijk.
Daags nadien kwam Anatole met Biebuyck en Donkerwolck, zijn zwijgende
vrienden, een bezoek brengen. Zooals naar gewoonte werden wat flesschen
lambik opgehaald en moest Anatole eene rei liedekens zingen. Dit deed
hij, terwijl Johan Doxa zeer aandachtig den bleeken steel van de nieuwe
pijp met allerlei ornamenten overteekende. Hij zong op uitstekende wijs
de oude deuntjes van den _Reus_, van den _Koekoek_, van het _Ros
Beiaard_, van _Mijn moeder gaat naar Halle_, en van den _Uil_. De
anderen begeleidden keurig, de cither tokkelde de springende zangmaat
in rythmische brokjes en de viool vergezelde in accoord den gang van
Anatole's buigzame stem. Het was een lieve nanoen, en er werd gedronken.
Maar Johan Doxa zat, onder het volle vensterlicht, laag gebogen over de
teerheid van zijn brooze versieringen, en hij keek niet op, en het was
alsof hij afwezig was. Anatole lachte met hem, vroeg of hij verliefd was
geworden, klopte vertrouwelijk op zijne schouders. Hij vertelde dan van
de gebeurtenissen in de _Curiosity Shop_, van de mooie Roy-Dour die zich
tegen den toog had ontkleed om een merk te toonen, dat ze op de
linkerheup droeg. Hij vertelde met korte zinnetjes, hief met gepaste
woorden, kort en rap, de pittigheid van een voorval op, en liet, na
elken raken zet, op zijn wit aangezicht het dubbele barreel van zijne
tanden blikkeren. Biebuyck stak zijn kin vooruit en Donkerwolck
pinkoogde. De cither en de viool rondden hunne bruin-glimmende buiken op
een stoel, naast het doode kacheltje.
Maar Johan Doxa roerde noch en ruchtte. Toen vertrokken de drie
kameraden en ze gingen sloffend en strompelend de steile trap af. Het
groene hekje hoorde Johan Doxa rinkelen. Het huis werd stil. Hij lei de
bleeke pijp op zijde, schoof achteruit, staarde lang opwaarts en zijne
oogen begonnen te pikken, te sterren, te nevelen. Hij zuchtte. De ekster
rok traag hare vleugels uit, lengde haren hals, huiverde over geheel
haar lijf, en zette zich weer rustig en thoope, met gevouwen pootjes,
op den pot, die blauw en bollig te blinken zat. Het werd haar alsof ze
zegg
|