en zeer onrustig mensch geworden. Des nachts sliep
hij niet en over dag liep hij het huis op en af, of drilde gichtig de
Lage Stad omme. Moeder Doxa merkte alweer dadelijk het vreemde verschil
en zij wist geen raad om haar pover kind tot een betere stemming te
brengen. De moedelooze toestand van Johan brak uit in zonderlinge
uitslagen. Hij werd gefolterd door pijnlijke verlangens en zijn
verbeelding was vol met duizelige tafereelen. Terwijl hij slapeloos op
zijn sponde lag, recht uitgestrekt, kwamen de mistige vormen van zijne
gedachten door de lauwte van het kamertje varen. Ze wiegelden in de
lucht zooals wuivende sluiers en ze hadden de kleur van de roomblanke
huid, waaronder zacht-roze vloeit het gloeiende bloed. Ze naderden zijne
heete lippen en hij hijgde ongelijk en de nacht rok zich uit, alsof
nooit de vrije dag zou klaren.
Anatole vertelde hem van het lichte leven en van de jolige jeugd. Hij
zag, bij elk woord dat zijn listige vriend fijn uitteekende met zijn
naakten mond, het gebaar en de weelde van die ongekende pleizieren,
waaronder vlamt en wappert het dansende vuur van rappe passie. Hij werd
nieuwsgierig, trachtte met oolijke wendingen de verscholen
bijzonderheden te kennen en zijn geest was altijd op zoek, een versch
beeld beloerend dat uit een ongezond toeval van detailleering kon
ontstaan. Hij vluchtte al meer en meer de bezoeken van Lieven Lazare,
die, met orakels en profetieen, zijn opgejaagde hersens in de war hielp,
maar des te gretiger liep hij het bleeke gezelschap van Anatole na.
* * * * *
Op een dag werd besloten dat Johan Doxa naar de _Old Curiosity Shop_ de
kameraden Donkerwolck en Biebuyck vergezellen zou. Er was dien avond een
klein concert in de bovenzaal en Johan moest den triangel slaan. Zoo kon
hij alles eens goed aflonken en er zich een eigen oordeel over maken.
Ze gingen met hun drieen. Ze bereikten de bovenzaal langs een klein
diensttrapje en dit was gelukkig, want er zat veel ruchtig volk in de
grootere consommatiekamer en Johan zou nooit de krasse uitroepingen te
boven gekomen zijn, waarmede men daar zijn drollig-vet voorkomen en zijn
zeldzaam aangezicht hadde gegroet. Hij werd tusschen Biebuyck en het
klavier geplaatst en hij keek beteuterd rond. De zaal was zeer helder
verlicht. Groote elektrische klokken hingen tallenkant, gelijk ongemeene
bloemen, te stralen. De wanden waren behangen met een scharlaken
brokaat, dat tegen de zoldering langs goud
|