onder het
zolderdak, begonnen eene lollige vermomming. Anatole bracht de
zonderlingste kleedingstukken uit laden en kassen voor. Al bargoed,
vergeten, verloren, gestolen of in pand gelaten.
Johan Doxa stond voor een gebarsten spiegel tusschen twee
wippelvlammende eindjes kaars.
Hij moest zijn broek uittrekken en hij deed het gewillig, zonder denken.
Anatole zocht voor hem eene schoone maskeradebroek. Het was de
verslenste broek van de eene of de andere barmeid, fijn-linnen broek,
geheel behangen met kanten en strikken, wit was de kant en vieux-rose de
linten. Johan Doxa deed zeer angstig in die broek. Zij viel in dicht
geplooi en rijke lobben tot over zijne knieen en liet dikke braaien vrij
die opbulten boven de lompe schoenen. Anatole bezorgde witte koussen en
eischte dat, om het algemeen effekt niet te breken, Johan Doxa lage
espadrillen aantrekken zou. Deze weelderige kleedij voltooide hij met
een kelner-pitalairken, dat ongelukkiglijk te nauw was en, gelijk een
licht vleugelpaar, aan Johan's schouders hing te bengelen.
--"'t Is wel alzoo," zei hij achteruit-wijkend, "nu uw kop!"
Hij spande een kleine venstergordijn rond het hoofd van den braven Doxa
en bekroonde zijn werk met een ietwat inzakkende gibus. Hij zei,
weltevreden:
--"Niemand zal u herkennen, jongen. Ge zijt een heel ander mensch,
waarlijk! maar deze gele handschoenen moet ge aantrekken, en hier is een
pompadoer-waaiertje dat ge aan een knoopje van uw habijt moet hangen....
Zoo-oo ... all right! kijk u eens in den spiegel aan!"
En Johan Doxa keek zijn eigen in den spiegel aan en hij wist niet aan
welk oordeel hij zich zou houden....
Anatole was gauw klaar. Hij gespte een paar bleeke rokken rond zijn
leen, paste, gelijk 't behoort, een groen jakje over zijne opgevulde
borst, zette een prachtigen hoed met pluimen zoo goed als het kon vast
op zijn kop en hing errond eene dichte voilette. Hij droeg, ter
volmaking van die vrouwelijke staatsie, een rood satijnen zonnescherm en
schoeide, gelijk Johan, zijne groote handen. Zoo kwamen zij op straat.
Geweldig was 't lawaai en de drang op de Anspachlaan. De electrische
lampen klaterden over al die hoofden. De confetti sproeide uit, kleurig
en blikkerend.
--"We moeten ons goed houden," zei Anatole, "en malkander niet kwijt
geraken. We gaan naar 't bal."
Hij kocht in den Grand Bazar een heel klein trommeltje, dat hij op
Johan's buik met een rood touwtje hing en een rotelaar dien hij zelf den
weg
|