aar," dacht Johan Doxa. Hij was gauw gereed en kwam de trap
af. De keuken dampte van weelde.
--"Moeder," zei hij, "gij zijt al te goed."
Maar moeder was bezig aan een groot pannengedruisch en knikte hem
lachend tegen. Daar stond feestelijk op tafel het prinselijk gerecht.
--"Moeder, ik zal het nooit vergeten...."
--"Gij dwaze jongen," zei de moeder, "zwijg maar liever en eet."
Hij at tot zijn ronde kin ging glanzen en toen hij gegeten had en,
rechtstaande, hem het aardige gevoel der spannende broekgesp omdeed, nam
hij zwijgend zijn hoed aan den kapstok. Moeder Doxa stond te midden van
den vloer en glimlachte.
--"Allee, beste Jan," sprak ze, "ga nu--ik heb Onze-Lieven-Heer voor u
gebeden."
Hij kuste haar en ze stopte hem rap een vijffrankstuk in de hand. Hare
vingeren beefden.
--"Neen, neen," stotterde Johan terwijl zijn hart in tweeen brak.
--"Ssjt! mijn jongen ... ik kan ze nu beter missen ... dan gij."
Ze vergezelde hem tot op den drempel van het winkeltje. De dag aaide
langs het speelgoed om haar. Johan kuste haar nogmaals en zei:
--"Goedendag, lieve moeder, tot weerziens."
Ze knikte aldoor met heel kleine oogjes, en, plots, wendde zich af, naar
binnen.
* * * * *
En door het mottige weer begon Johan zijn boetvaardige reis. Hij stapte
op langs kleine steegjes en zou gauw de Miniemenstraat bereiken. Reeds
was hij het Vossenplein voorbij en zag, boven een lagere brokkeling van
daken, het fijn uitgesneden klokketorentje der Kloosterkapel. Hij bleef
staan, als om zich te bedenken. Hij bedacht zich en bleef gedachtenloos.
Kleine verschrikkingen schoten als electrische schokjes door zijn
lichaam, en toen kwam een licht bedaren in zijn hoofd dat zei:
--"Ge hebt nog een beetje tijd, Johan, waarom moet dat alles zoo vlug
gaan?"
Ook voelde hij nu het vijffrankstuk op de palm van zijne hand plakken en
hij trof dadelijk eene prachtige uitkomst.
--"Ik heb daarbinnen," beweerde hij, "geen geld noodig--geld is duivels
goed, en moederken kan ik gelukkig maken met 't een en ander, dat ik
haar opsturen wil."
Het klokketorentje verdween uit zijne oogen en hij stapte links om, naar
de Steenpoort en de Groote Markt.
Op den Steenpoortweg stonden er karretjes met mosselen, met citroenen,
met oranjeappelen en met groenten. Hij keek er niet naar om. Hij ging
voor de peperkoekwinkels staan en begon met kinderlijk welbehagen te
kiezen. Hij koos een peperkoek dat in den vo
|