l moest
het mij, twintig jaren lang, een dagelijkschen arbeid kosten. Het zal
mijn meesterwerk zijn, Mevrouw. Ge zult op het doek in de verf zitten,
zooals in een spiegel. Aan ijver zal het mij niet ontbreken, want uw
beeld verlaat nooit mijne eenzame gedachten en gij zijt de godinne die
oprijst, gelijk een dag vol zonnegoud, over mijn onwaardig hart. Vergeef
me, als ik te lang misbruik maak van uwe gastvrijheid, Mevrouw, maar ik
wenschte u te zeggen wat het beduiden wil, een hart dat bewoond is door
een zondige liefde. Liefde, ik heb het uitgesproken. Wees niet boos. Ik
zal u algauw van mijne rampzalige tegenwoordigheid bevrijden. O! Gij
zijt te wel opgevoed om mij de deur uit te gooien. Ik begrijp u,
Mevrouw. Ik dank u, Mevrouw. Voor mij niet, alsjeblief, nee, dank u wel,
geen drank meer. Met mij hier langer op te houden, keurt gij eene
vermetelheid goed die zich over haar zelve schaamt. Ha! Ik ken mijne
plichten! Ik zal uw portret maken, Mevrouw, tot het uiterste haartje.
Vrees niet. Wat de betaling betreft, kijk er niet naar om, bid ik u.
We zullen dat wel regelen, later, met maandelijksche afkortingen, bij
voorbeeld. Goeden avond."
Alzoo in zijn binnenste redevoerend was hij opgestaan. Gelijk vlammen
schoten al de woorden door zijn geest voorbij. Dan wilde hij ze
weerhouden, ze op zijn tong brengen, ze vrij in klanken loslaten. Maar
ze waren weg. Een pak lood zat hem in den mond, iets dat hij noch
neerzwelgen noch uitspuwen kon. Een onnoozele glimlach stak twee lieve
putjes in den blos van zijne poezelige bolwangen en hij werd ineens zoo
gelukkig, zoo gelukkig, dat hij er bang van werd. Hij was bang dat die
zaligheid mocht ophouden, of dat ze hem mocht ontstolen worden, en hij
wilde er mee wegvluchten. Hij zei:
--"Goedenavond ... Goedenavond...."
En vluchtte inderdaad.
* * * * *
Moeder Doxa was niet weinig gelukkig, als ze nu, in zijn zolderkamertje,
haar zoon Johan hoorde zingen van den morgen tot den avond. Hij wilde
haar echter niets van de heerlijke gevallen zijner liefde bekennen. Hij
had aan Julia een langen brief geschreven, waarin hij haar vergeleek met
de hemelsche melkbaan, want haar huid was blank en zilverig, en er
vloeide daaronder eene room zoete klaarte, welk met den gloed van het
roze bloed aan het stralen ging. Hij zond haar, in een keurig pakje, de
kostbare pijp, als een teeken van de verduldige passie, waarmede hij
haar sinds maanden aanbeden en verbijd h
|