ning, naar het donkere
water, waar het licht van den dag onrustig over al schervelend ging. Hij
bespiedde de doening der vaartmannen op de groene booten, volgde den
rytmischen gang der koollossers, kon, tot het gansch donkerde, blijven
turen naar 't gewiegel van een dobberend papiertje.
Het was binst deze wandelingen dat hij die twee vreemde mannen ontmoette,
welke na korten tijd zijne vrienden werden. Zij waren allebei ouder dan
hij. Hij deed hunne vriendschap op in de zelfde week. De eene was een
letterkundige en katholieke pamflet-schrijver, die zich als een vurig
werktuig van God aanzag. Hij heette Lieven Lazare. De andere was een
bleeke lang-opgeschoten kerel, met diepe doode oogen, een breede hand en
sproeten op zijne vingeren. Hij was tapper in de _Old Curiosity Shop_,
een nachtkroeg naar de mode. Zijn eenige naam was Anatole. Lieven Lazare
was een groot, breed man, hooggeschouderd, met ronden kalen kop waar een
stekelige snor haast een klein-bolle neusje wegvlekte. In zijne schriften,
die eene onbetwistbare literaire waarde droegen, schold hij met ongemeene
woestheid allen uit, die "op hun gladde harten de berrie torschen van het
Gulden Kalf" en, in het bijzonder, de priesters en prelaten. Zijn werk
"Ploerten" was een kostelijk autobiografisch verhaal, waarin hij zijn
kristelijke liefde en, als met geweldige geuten, zijn schrikkelijke haat
uitstortte. Hij sprak er van Johan Doxa, gelijk van een "uitverkoren
wezen, hetwelk uit de vroomheid van gothische tijden onbeholpen te midden
van de tartende ketterij der encyclopedisten gesmeten werd." Anatole was
een tegenovergesteld wezen. Hij had een oolijk aangezicht, vol met de
uitdrukking van dubbelzinnige schuchterheid en onkuische bedoelingen. Hij
zong zeer mooi en kende een aantal allerliefste liedjes, welke hij, op de
viool en de cither, deed begeleiden door zijne vrienden Biebuyck en
Donkerwolck. Met deze twee kwam hij, des Zondags, Johan Doxa op zijne
zolderkamer gezelschap houden. Zijn aardige stem kwinkeleerde tegen de
pannen-bedekking, en de snaardoozen tjokkelden sierlijk de maat. 's Avonds
was hij tapper. Hij vertelde zoo lekker van het diverse spektakel in de
_Shop_, en zijne twee vrienden, die daar in een klein concert meerendeels
werkzaam waren, bevestigden met knikken en ooggeknip zijne heerlijke
verhalen.
Van Anatole hield Johan Doxa zeer. Lieven Lazare vreesde hij duchtig,
maar had hem meer innig, meer van binnen en uitermate lief.
*
|