want de trein, die ons naar Merida moet brengen, vertrekt ten tien
uren; en de vele koffers van onze bagage moeten nog eerst door de
beambten der douane worden nagezien. Deze heeren zijn overigens zoo
beleefd mogelijk: van mijne vijf-en-twintig koffers wordt er maar een,
en dat nog voor den vorm, geopend; allen beijveren zij zich om ons
zoo spoedig mogelijk te helpen. Toch is het goed, zijne bagage niet
uit het oog te verliezen, want de commissionairs zijn bijzonder vlug
met andermans goed, zoo als ik later tot mijne schade ondervond. De
stoomfluit gilt, en wij vertrekken.
Progreso is omringd door een gordel van moerassen, die een zeer
treurigen aanblik opleveren; dan komen wij aan eene steenachtige
vlakte, hier en daar met struiken en onkruid begroeid. Het is een
eentonig, dor landschap; maar de bewoners hebben toch dien kalen
dorren grond zeer winstgevend weten te maken. Ter wederzijde van den
weg strekken zich onafzienbare _henequen_-plantages uit: eene agave
met smalle en lange bladeren, waaruit zeer stevige en fraai glanzende
draden vervaardigd worden, die op de amerikaansche markten grooten
aftrek vinden. Links en rechts wijzen verspreide boomgroepen de
woningen van de eigenaars der plantages aan; de hooge schoorsteenen,
waaruit de rook opstijgt, zijn die van de fabrieken, waarin de
bewerking van de henequen-bladeren plaats heeft. Wij ontmoeten op
onzen weg nog zeer enkele dorpen: voor de deur der langwerpige, met
riet gedekte hutten, zitten bronskleurige vrouwen met korte rokken
en omgeven door talrijke groepen naakte kinderen, die den voorbij
snorrenden trein met verbaasde oogen aanstaren.
Na een rit van drie uren komen wij te Merida. Hotels zijn hier niet,
waaruit volgt dat de verschijning van een reiziger eene zeldzaamheid
is; evenmin staan er huizen te huur, hetgeen pleit voor de welvaart
der stad, want vroeger stonden er een aantal huizen leeg. Wij loopen
gevaar, onder den blooten hemel te moeten overnachten; en niet dan
met veel moeite gelukt het ons, eene kleine kamer van vijf el in het
vierkant te vinden, waar wij met ons drieen moeten logeeren: mijn
secretaris, mijn bediende en ik zelf. In de geheele stad is maar een
restaurant--en welk een restaurant! Maar het komt er niet op aan:
het is ons om de ruinen en de oude monumenten te doen, en niet om
een lekkere keuken. Bovendien worden wij geintroduceerd in eene
amerikaansche club, waar wij onze avonden aangenaam kunnen doorbrengen.
Merida werd in 15
|