doet niets ter zake: het is blijkbaar dezelfde persoon,
in dezelfde houding, met dezelfde kom op den buik om den regen op
te vangen, en hetzelfde soort van kapsel of hoofddeksel. Het eene
beeld is van kalksteen en het andere van basalt; dat uit den omtrek
van Tlascala is misschien van zuiver tolteekschen arbeid en dan zeer
oud; maar van waar het ook afkomstig moge zijn, het is zeer stellig
tolteeksch van karakter en verspreidt dus ook licht over het andere
beeld van Chichen-Itza.
Van Merida begeven wij ons naar Ticul in het zuiden, om vandaar uit
de fraaie ruinen van Kabah te bezoeken. Van dezen tocht is niets te
zeggen: het landschap van Yucatan is bij uitnemendheid eentonig,
de eene weg gelijkt volmaakt op den anderen. In deze streek zijn
de woningen of hofsteden minder ver van elkander verwijderd,
maar onderscheiden zich overigens niet van de haciendas in andere
streken. Als naar gewoonte, in den vroegen morgen vertrokken, komen
wij omstreeks negen uren te Uayalceh; de muildieren moeten eenige
rust nemen, en wij maken daarvan gebruik om te ontbijten.
In deze groote hofsteden moet men voor de genoten gastvrijheid betalen;
maar de reizigers worden er goed ontvangen; men beijvert zich om u
te bedienen en de prijzen zijn matig. Terwijl ons maal wordt gereed
gemaakt, gaan wij de hacienda bezien. Uayalceh is een indiaansch
woord, dat "de rust van het hert" beteekent; de dusgenoemde plantage
is waarschijnlijk de voornaamste in Yucatan. Men verbouwt hier, behalve
de noodige mais voor de voeding van het talrijke personeel, uitsluitend
henequen; dit gewas is trouwens winstgevend genoeg, want men verzekert
mij dat de netto opbrengst vijftigduizend piasters bedraagt, dat
is omstreeks tweehonderd-vijftigduizend francs. De hacienda is voor
een millioen te koop! Dat geeft dus eene rente van vijf-en-twintig
percent! Het spijt mij, dat ik geen millioen beschikbaar heb.
Op de hacienda leeft eene bevolking van niet minder dan twaalfhonderd
personen, die allen een of anderen arbeid verrichten. De kinderen
zijn in de woning, onder het opzicht van een ouden Indiaan, bezig met
het schoonmaken van een gewas, waarvan de naam mij onbekend is. Hun
vroolijk gezang weergalmt door het geheele huis. Vrouwen gaan en
komen, in lange rijen achter elkander, naar en van de noria, om de
waterkruiken te vullen, die zij op haar hoofd dragen. Men zou zich in
den tijd der aartsvaders verplaatst wanen, kwam niet de stoommachine
den indruk beder
|