ven.
Des avonds omstreeks vijf uren komen wij te Ticul, waar, door de
goede zorgen van onzen vriend Don Antonio Fajardo, voor ons een huis
in gereedheid is gebracht, dat wij aanstonds betrekken.
Ticul mag in waarheid eene stad worden genoemd; welvarend en mooi,
goed gelegen, niet ver van de heuvelreeks, die van het noordwesten
naar het zuidoosten het schiereiland doorsnijdt. Alle sporen van
den indiaanschen oorlog schijnen hier uitgewischt; alles ziet er
splinternieuw uit, uitgezonderd de kerk en het groote klooster, waar
de door Stephens zoo hoog geroemde abt Carillo woonde, en dat bijna
een bouwval is. Daar woont in een der haast niet bruikbare kamers de
nieuwe pastoor, een vroolijk, voorkomend, aangenaam man, de broeder
van den zoo even genoemden abt, van wien de amerikaansche reiziger
ons zoo veel goeds vertelt.
De inwoners van Ticul zijn zeer vriendelijk en ontvangen ons met
groote hartelijkheid. Evenmin als elders in Yucatan, vindt men ook
hier een hotel; maar in de kleine _tienda_, waarin wij onzen intrek
nemen, vonden wij eene goede bediening en eene vrij wat betere tafel
dan te Merida. Daar ontvangen wij geregeld bezoek van eenigen der
voornaamste burgers van Ticul, die ons helpen bij onze studie en met
wie wij onze avonden op de aangenaamste wijze doorbrengen.
Ons doel was in de eerste plaats de ruinen van Kabah te bezoeken, die
tot de hacienda Santa-Ana behooren; maar tusschen de hacienda en de
ruinen strekt zich een bosch van vier mijlen uit, waardoor geen enkele
weg loopt. Don Antonio geeft mij den raad eenige manschappen vooruit te
zenden, om een weg te banen; en op last van den burgemeester zal een
troep Indianen van het dorp Santa-Helena den arbeid verrichten. Wij
zullen twee dagen geduld moeten oefenen; en daar er op de hacienda
Yokat een feest of kermis zal worden gevierd, dringt de eigenaar,
die niemand anders is dan onze vriend Fajardo, er op aan, dat wij
daarbij tegenwoordig zullen zijn. Zoo gezegd, zoo gedaan.
Deze feesten in Yucatan worden zeer druk bezocht en lokken een
aantal menschen, ook al worden zij buiten op het land gevierd. Het
feest te Yokat moest drie dagen duren; stierengevechten, dansen,
maaltijden in de open lucht, kramen en tenten van allerlei soort,
niets zal er ontbreken; en van tien mijlen in den omtrek stroomt de
bevolking er heen. De weg is vol van voetgangers en _volans coches_:
deze wonderlijke rijtuigen, opgepropt met fraai uitgedoste vrouwen,
schijnen welhaast be
|