elkander gebracht, en
men verzekerde mij, dat de anderen zouden volgen; maar de zoo
vurig verlangde muildieren kwamen niet opdagen. Eindelijk, op een
avond, den achtsten dag van onze gedwongen gevangenschap, hooren
wij kreten en het getrappel van hoeven. Wij ijlen naar buiten: dat
waren de muildieren! Ik tel ze haastig: daar zijn er twaalf; wij zijn
gered! Neen, nog niet; want den volgenden morgen ontwaarde ik, tot mijn
schrik, in welken rampzaligen toestand de arme dieren verkeerden. Zij
waren bijkans levende geraamten, overdekt met afzichtelijke, stinkende
wonden, half dood, en ten eenemale buiten staat om eene zoo langdurige
en bezwaarlijke reis te ondernemen.
De eigenaar verzekerde mij evenwel, dat zij na acht dagen rust weder
zouden kunnen vertrekken, mits zij slechts de helft van de gewone
vracht hadden te dragen. De schurk kon met des te meer gerustheid
die verzekering geven, daar hij er vast op rekende dat de meeste
muilezels onderweg zouden bezwijken, in welk geval ik ze hem, tegen
den prijs van nieuwe dieren, zou moeten vergoeden: hetgeen later ook
inderdaad gebeurde. Maar ik vermoedde niets van deze sluwe berekening,
en wij hielden ons onledig met onze laatste toebereidselen.
De manschappen verschenen; voor de muildieren werden nieuwe pakzadels
en tuigen gemaakt, omdat de oude geheel versleten waren; men verdeelde
de vrachten onder het opzicht van den chef der muilezeldrijvers, die
het bestuur der karavaan op zich zou nemen, en ik moest een gedeelte
van mijn materieel achterlaten. Dit was niet alles; de montero, die
ons als gids zou dienen, verzekerde mij dat wij niet rechtstreeks naar
de ruinen konden gaan: op een zeker punt aan den rechteroever van de
rivier gekomen, moesten wij de Usumacinta ongeveer vijf mijlen ver
afzakken, om dan aan den linkeroever, vlak tegenover de monumenten,
aan land te gaan. Het was dus noodig, eenige manschappen vooruit te
zenden, om een weg door het woud te banen en ook eene groote kano te
timmeren, die ons naar de puinhoopen der oude stad brengen zou.
Den volgenden dag gingen dan ook zes man op weg, met het beste
muildier, dat de noodige levensmiddelen droeg en de gereedschappen voor
het maken der boot; wij zelven zouden later volgen. Na velerlei getob
en oponthoud konden wij dan toch eindelijk den vijftienden Maart 1882
vertrekken. De muildieren zijn niet genezen: men heeft hunne wonden
gewasschen, dat is alles; en onder den druk der nieuwe vrachten zullen
deze wonden o
|