kwam; en hoe ziek ik ook was, liet ik mij
toch aan boord dragen; zes onzer Indianen met Lucien gingen mede. De
anderen bleven achter onder de hoede van Julien. Mijn hoofd gloeide;
slechts met groote moeite kon ik blijven zitten; alles werd mij groen
en geel voor de oogen. De sterke stroom voerde ons mede, en na eene
vaart van drie uren kwamen wij aan een grooten steenhoop, die op de
rotsen aan den linkeroever der rivier was opgericht. Wij waren ter
plaatse onzer bestemming. Met een kloppend hart ging ik aan wal;
een der Indianen, die wij daar aantroffen, was bereid mij als gids
te vergezellen; wij togen het bosch in, om don Alfredo op te zoeken.
Wij hadden nauwelijks driehonderd ellen afgelegd, toen ik een rijzig
jonkman naar mij toe zag komen, in wien ik aanstonds een Engelschman
herkende. Wij gaven elkander de hand; hij had op mijn kaartje mijn naam
gelezen, dien hij kende; hij noemt mij den zijnen: "Alfred Maudsley,
van Londen"; en ziende dat ik van mijne verbazing nog niet bekomen was,
voegde hij er aanstonds bij:
"Maak u niet ongerust over mijne tegenwoordigheid: een bloot toeval
heeft mij eer dan u naar deze ruinen geleid; het omgekeerde had
evengoed kunnen gebeuren; ik ben geen mededinger, en gij hebt niets te
vreezen. Ik reis eenvoudig voor mijn pleizier; gij zijt een geleerde,
en de stad komt u toe; geef haar een naam; onderzoek, maak teekeningen
en kopieen, zoo veel ge wilt; gij zijt hier te huis. Ik ben niet van
plan, iets te schrijven of uit te geven; maak des noods geene melding
van mij, en behoud uwe ontdekking geheel voor u zelven. En laat mij u
nu tot gids mogen verstrekken; ik heb een paleis laten gereed maken,
en uwe woning wacht u."
Deze kieschheid trof mij zeer; maar ik mocht het voorstel van mijn
nieuwen vriend niet aannemen: aan ons beiden komt de eer toe der
ontdekking van deze nieuwe stad, waar wij te zamen hebben gearbeid,
en waaraan ik den naam heb gegeven van Lorillard, ter eere van
den edelmoedigen man, die voor een deel de kosten mijner expeditie
wilde dragen. De stad ligt op den linkeroever van de Usumacinta,
in een soort van neutraal terrein tusschen Guatemala en de twee
mexikaansche provincien Chiapas en Tabasco. Zij werd voor omstreeks
twaalf jaren ontdekt door een zekeren Suarez en sedert bij herhaling
door de monteros bezocht.
Het is zeer moeilijk, zich rekenschap te geven van den juisten omvang
der stad en van het aantal gebouwen; de bodem is zoo dicht begroeid,
dat een nauwk
|