eurig onderzoek onmogelijk is, althans met de gebrekkige
middelen, waarover men ter plaatse beschikken kan. Maar voor zoo ver
men naar vergelijking mag oordeelen, moet de stad Lorillard, als alle
indiaansche steden, waarvan wij reeds gesproken hebben, hebben bestaan
uit een vijftien- of twintigtal verschillende monumenten, tempels en
paleizen, woningen van den cacique en de voornaamste hoofden, omgeven
door de hutten van de lieden uit de volksklasse en de slaven. Deze
monumenten verrijzen op terrassen, ongeveer twintig ellen van de
rivier verwijderd, en verheffen zich vervolgens, amphitheatersgewijze,
op natuurlijke heuvelen, die de bouwmeesters benuttigd hebben, en die
zij in esplanaden hebben verdeeld, welke door muren worden gesteund
en van trappen zijn voorzien.
De schikking is geheel dezelfde als te Palenque; de tempels en paleizen
zijn minder talrijk en minder aanzienlijk; zij zijn ook ruwer bewerkt,
schoon men over dit laatste misschien niet juist kan oordeelen,
omdat de geheele uitwendige dekoratie, die uit cement bestond, is
verdwenen.--Het eerste monument dat wij bestudeeren is een tempel,
die op eene pyramide van ongeveer honderd-twintig voet hoogte is
gebouwd. Ik noem dit gebouw een tempel, omdat het een groot steenen
afgodsbeeld bevat, benevens verscheidene nissen, waarin kleinere
beelden moeten gestaan hebben, want de wanden zijn zwart van den rook
der offeranden.
Het hoofd van het beeld is van den romp gescheiden en het gelaat is
deerlijk geschonden, maar toch behoort het beeld tot het schoonste,
wat wij tot dusver in Tabasco en Yucatan gezien hebben. Het stelt
een mannelijk wezen voor, zittende op oostersche wijze, met de beenen
onder het lijf gevouwen en de handen rustende op de knieen; de kalme,
waardige houding doet u onwillekeurig aan Boeddha denken. Op het hoofd
draagt het beeld een reusachtig, monsterachtig kapsel, dat de gansche
figuur verplettert. De kleeding is rijk versierd met kralen en parelen
en drie groote medaillons, twee op de schouders en een op de borst.
Rondom het beeld en in ieder vertrek van den tempel vindt men eene
menigte vazen van grof aardewerk en in vorm meest overeenkomende met
ondiepe kommen; de randen zijn met gedrochtelijke menschenhoofden
versierd. Deze vazen werden gebruikt voor het ontsteken van reukwerk;
wij vinden ze terug in alle gebouwen die voor de eeredienst bestemd
schijnen geweest te zijn.
Achter dien tempel en op eene veel hoogere pyramide, vindt men het
|