n die
emigranten, die onder aanvoering van hun Canek, omstreeks 1440, de
stad Chichen-Itza in Yucatan verlieten en van wie wij reeds gesproken
hebben. Daar, in deze heerlijke streek, omringd door krijgshaftige
stammen, die dezelfde taal spraken, vormden de Itzaes op nieuw eene
eigene nationaliteit, van zoo krachtig leven, dat zij tot het einde
der zeventiende eeuw weerstand bood aan den invloed der spaansche
overheerschers. Huizen, paleizen, tempels en pyramiden zijn verdwenen;
maar toch is het ons mogelijk de geschiedenis te reconstrueeren en
op nieuw het betrekkelijk moderne dezer monumenten aan te toonen.
Eerst in 1696 slaagde de gouverneur van Yucatan, Martin Ursua, er in,
zich van de stad meester te maken en dit kleine volk ten onder te
brengen. Maar hij had daarvoor niets minder dan een leger noodig:
opzettelijk voor dit doel werd een weg aangelegd, die in rechte
lijn vam Campeche naar Peten liep. Midden in de bosschen stuitte
de expeditie op eene stad, Nohbecan genoemd, met groote tempels vol
afgoden; en toen de gouverneur aan de oevers van het meer Chaltuna
kwam, was hij even als Cortez gedwongen, vaartuigen te bouwen om de
stad te kunnen belegeren. De bestorming greep plaats op den tweeden
Maart 1696, en nog dienzelfden dag werd Tayasal ingenomen.
Zonderling genoeg, werd de stad in een oogwenk verlaten: al de
bewoners, mannen vrouwen en kinderen, ontsnapten over de lagune,
hetzij met behulp van hun prauwen, hetzij zwemmende; de meesten
verdwenen voor altijd. Martin Ursua had eene wildernis veroverd.
Dit zeer opmerkelijke feit toont ons den onverzoenlijken haat, dien de
Indianen jegens de Spanjaarden koesterden, en verklaart ons tevens,
hoe steden, die tijdens de verovering nog dichtbevolkt waren, op
een gegeven oogenblik eensklaps geheel verlaten zijn. Het is nu ook
duidelijk, dat men zich niet op dit verlaten zijn beroepen kan ten
bewijze van de oudheid dier steden.
De stad Tayasal bevatte in 1696 een-en-twintig tempels, terwijl zij
er in 1618 maar twaalf telde; in den loop der zeventiende eeuw waren
er dus negen nieuwe tempels verrezen, en daaronder de schoonste van
allen, volgens de getuigenis van Villa Gutierre Soto Mayor.
"De groote tempel was met zijn spitsbooggewelf geheel van steen
gebouwd; hij was vierkant met een fraaien peristijl en van fraai
bewerkte steenen; elke zijde had eene breedte van twintig _vares_,
en hij was zeer hoog." Is het niet of men eene beschrijving leest van
het Castillo
|