n hals hing eene reusachtige ketting,
bestaande uit twintig rijen zaden, glaskralen, tanden van dieren en
eenige muntstukken; in de hand hield hij zijn boog en pijlen.
De grijsaard was gelukkig een opperhoofd: ik liet hem de geschenken
zien, die ik voor hem en de zijnen had medegebracht: bijlen, sabels,
katoenen stoffen, messen, zout en vischtuig. De oude man was geheel
verbluft, en verzekerde dat hij zijne onderdanen met mij in aanraking
zou brengen. Mijn tolk vroeg hem, of hij ons kanos kon leenen: hij
had er twee, en de tolk ging dadelijk met hem mede, om de booten te
halen. Het was niet veel, maar toch altijd beter dan niets.
Den volgenden morgen had ik eene vreemde ontmoeting. Ik stond aan
den oever der rivier, uitziende naar de kanos, toen ik eensklaps
eene vrij groote boot zag verschijnen, waarin drie mannen, die geen
Indianen waren. Van waar kwamen zij, en waar gingen zij heen? Een
bittere gedachte schoot mij eensklaps door de ziel: deze mannen
behoorden tot eene andere expeditie, die mij voor was geweest. Dat
was het gevolg van mijn lang oponthoud te Tenosique!
Ik riep de boot aan, die aan den oever kwam, en ik vernam van die
onbekenden, dat zij levensmiddelen hadden gevraagd bij de Lacandons,
maar niets hadden kunnen krijgen dan tomaten, en verder dat zij naar
de ruinen terugkeerden, waar zich een zekere don Alfredo bevond.
"Wie is don Alfredo? vroeg ik aan een der mannen.
--Wel, antwoordde hij, dat is don Alfredo.
--Heel goed: maar wat voert hij daar in de ruinen uit?
--Hij wandelt.
--Met u hoevelen zijt gij?
--Wij zijn met ons zestienen, en wij hebben geen levensmiddelen meer.
--Hebt gij nog eene andere kano?
--Ja, wij hebben er nog een groote.
--Welnu, zeide ik, ik heb levensmiddelen." Daarop mijne manschappen
roepende, liet ik naar de kano de helft van een wild zwijn, een zak
met tasajo, rijst en beschuit brengen.
"Ziedaar levensmiddelen voor u en voor uw meester: gij zult drie lieden
van mijn volk medenemen, en don Alfredo verzoeken, dat hij mij morgen
zijne groote kano zende. Hier is mijn kaartje, dat gij hem moet ter
hand stellen. Gaat nu en keert zoo spoedig mogelijk terug!"
Ik begon nu dadelijk toebereidselen voor mijn vertrek te maken; maar ik
had niet gerekend op de koorts, die mij juist des morgens aantastte. De
aanval was zeer hevig; ik ijlde en was geheel machteloos. Zoodra
de crisis voorbij was, nam ik eene goede dosis quinine en ging een
paar uren rusten. De kano
|