t het oog verliest, maar
hem zijn geluk vergeeft: want, zegt hij, hij is zachtaardig,
dienstvaardig, bescheiden en hij poetst onze laarzen beter dan
iemand anders. Deze min of meer kwaadaardige opmerking gaat verloren
onder een onbeschrijfelijk gerucht: daar is een twist uitgebarsten,
doorgaans het gevolg van gekrenkten minnenijd, die zich wreekt door
een dolkstoot of een pistoolschot. Eensklaps knalt een schot te midden
der menigte: algemeene verwarring en luid geschreeuw van de dansers;
men schiet toe; de moordenaar wordt gevat door eenige vrienden, die
hem zeer kalm naar het politie-bureau brengen. Het slachtoffer, aan
de linkerzijde van het hoofd getroffen, zakt in elkaar; men draagt
hem weg, en het bal gaat, na deze kleine stoornis, weer zijn gang.
Eindelijk verschijnt eene kleine stoomboot, die de rivier moet opvaren,
de kapitein wil ons wel opnemen, maar zonder zich tot iets te verbinden
en zonder te zeggen, waar hij ons zal afzetten. Ook kunnen wij geen
prijs te weten te komen; men zal niet meer van ons vragen dan billijk
is: maar dat billijke zal wel zoo hoog mogelijk gesteld worden:
wij ondervonden dat later.
Wij vertrekken; maar reeds den volgenden dag, te Jonuta, vindt de
kapitein den waterstand onrustwekkend laag: hij aarzelt, of hij de
reis wel zal voortzetten! Onze dringende verzoeken laten hem tamelijk
onverschillig; eindelijk besluit hij toch voort te stoomen, vooral
omdat hij eene groote sloep op sleeptouw heeft genomen, vol Indianen
en koopwaren. Deze sloep is intusschen eene belemmering te meer voor
onze vaart; en toen het avond geworden was, voeren wij zoo in den
blinde door de ondiepe rivier, dat wij omstreeks middernacht aan den
grond raakten. Wij ontwaken door den schok: het kwaad is geschied. Te
vergeefs laat de machinist zijne machine voor- en achteruit werken:
wij zitten als een muur. Tot overmaat van ramp heeft het sleeptouw
zich om de schroef gewikkeld, zoodat iedere beweging onmogelijk is.
Wij zijn op tien mijlen afstands van iedere menschelijke woning,
en wanneer het water nog meer zakt, hebben wij het aangename
vooruitzicht, dat wij in deze positie den was van het volgende
saizoen kunnen afwachten. De dag breekt aan, en het geval blijkt
minder hopeloos: de bemanning gaat te water, en de kapitein, met een
mes gewapend, duikt onder om het touw door te snijden dat de schroef
omklemt. Deze begint weer te werken, en nu komt er ook beweging in de
boot; omstreeks tien uren raken wij weer v
|