n vermoeienis, laten wij onze paarden
voortstappen, min of meer in den blinde het half gebaande pad volgende.
Een rit van zes uren had onzen honger geprikkeld: en toen wij eindelijk
den gids weder vonden, die ons aan den oever eener beek wachtte,
was de eerste vraag:
"Waar zijn onze levensmiddelen?
--Welke levensmiddelen?
--Wel, het ontbijt, dat men heden morgen voor ons heeft gereed
gemaakt."
De ongelukkige had het vergeten; en om onzen honger te stillen,
moesten wij ons tevreden stellen met wat rhum en water.
Hoe ook afgemat, hervatten wij den tocht, om tegen drie uren eene der
krommingen van de Usumacinta te bereiken, waar zich de hut van den
veerman bevond. Daar waren kippen, dus ook eieren: wij plunderen de
arme hut en besproeien ons zeer eenvoudig maal met groote plassen
posole, een mengsel van gemalen mais en water, maar zonder onzen
brandenden dorst te lesschen.
Wij steken over naar den anderen oever, en komen, na een rit van twee
uren te Cabecera, een armoedig dorp, op drie mijlen afstands van
Tenosique. Onze gids wil doorrijden, maar wij weigeren volstandig,
en worden gastvrij ontvangen door twee oude dames, die ons kippensoep
en gebakken visch voorzetten, welke ons heerlijk smaken. Na een vrij
rustigen nacht kwamen wij den volgenden morgen vroeg te Tenosique.
IX
Tenosique is het laatste dorp in de vlakte; de eerste heuvelen van de
Cordillera verheffen zich op twee mijlen afstands; de Usumacinta komt
daar, van de steilte nederdalend, met zeer sterk verval, tusschen
twee bergen te voorschijn. Een weinig verder begint de sierra met
haar doolhof van onbekende valleien, waarin de Lacandons hun verblijf
hebben gevestigd. Dat is de plaats onzer bestemming; maar om er te
komen, hebben wij vele moeilijkheden te overwinnen.
Tenosique ligt op eene hoogte, waardoor het tegen periodieke
overstroomingen beveiligd is; maar even als alle van de hoofdplaatsen
verwijderde dorpen, bestaat het uit armzalige hutten, en leidt men er
een vrij ellendig leven. Men bezorgt ons een hut, waarvan het rieten
dak rust op vier wanden van biezen met aarde besmeerd; ondanks wij dit
lokaal herhaalde malen laten aanvegen, worden wij toch opgegeten door
het ongedierte en gemarteld door de muskieten. Natuurlijk is er geen
enkel meubel: gelukkig hebben wij onze hangmatten en veldbedden bij
ons. Dit ellendige nest dagteekent niettemin uit de eerste tijden
na de verovering, en bestond zeer waarschijnlijk reeds voor dien
t
|