e dampen
uitwasemt, bezwangerd met koortsmiasmen. Steeds zoekt hij overal
naar het kostbare hout; hij telt de boomen, hij merkt ze, en geeft,
als hij terug keert, aan zijn chef het juiste getal op.
Hij heeft nu de lokaliteit bestudeerd, heeft zich rekenschap gegeven
van de bezwaren, aan de exploitatie verbonden, en de kosten van
transport berekend; er moet eene keus gedaan worden, want hij kan
niet alles medenemen. Hoe vele prachtige boomen heeft hij niet op zijn
zwerftochten ontmoet; welke schatten heeft zijn oog niet aanschouwd,
die toch voor hem onbereikbaar zijn! Volslagen gemis van wegen,
een zeer ongelijk, bergachtig terrein, een allesoverweldigende
plantengroei, ziedaar de bezwaren, die men moet overwinnen, om den
schat meester te worden. Hoe zal men dat aanleggen? De weg is te maken;
maar er moet noodzakelijk eene rivier in de onmiddellijke nabijheid
zijn, want zoodra de afstand meer dan twee mijlen bedraagt, wordt de
exploitatie, met het oog op de kosten, onmogelijk. De rivier is de
steeds bereidvaardige helpster, die zich kosteloos met het vervoer
belast: zij voert de kostbare blokken mede en brengt ze, ondanks alle
hinderpalen, rotsen, watervallen en stroomversnellingen, ongedeerd
voor uwe deur.
Het terrein is nu verkend; een beeedigd landmeter gaat er heen om
de grenzen te bepalen: en de houthakkers kunnen nu aan het werk
gaan. Neen, zoover zijn wij nog niet: er is gebrek aan handen;
de arbeiders zijn schaarsch, en allen zijn gehuurd--dat wil zeggen,
moeten werken om hunne schuld af te doen bij de ondernemers, die zonder
dit van ouds in zwang zijnde stelsel, niemamd zouden kunnen vinden
om voor hen te werken. Zij leggen het dus zoo aan, dat de Indianen
bij hen in schuld komen; en is het eenmaal zoo ver, dan zijn zij de
slaven van hunne schuldeischers. Daar de Indiaan zwak van karakter is,
zorgeloos en op drank verzot, raakt hij telkens meer in de schuld,
en zoo is hij feitelijk veroordeeld tot levenslangen dwangarbeid. Komt
hij te sterven, dan is de zoon verantwoordelijk voor de schuld van den
vader en treedt in diens plaats; dat is nog de aloude wet der Mayas,
die nog steeds van kracht is. Zonder deze wet zouden wij, ondanks hooge
werkloonen, geen mahoniehout hebben; want evenmin als de bewoners
van welk ander tropisch gewest ook, werkt de Indiaan vrijwillig, en
het geld heeft voor hem weinig bekoring. Daar de Indiaan zijn meester
niet verlaten kan, zoolang zijn schuld niet aangezuiverd is, betaalt
de
|