de Spanjaarden hadden
te leveren; en voor de eerste maal leerde Montejo het dappere volk
kennen, waartegen hij te kampen zou hebben. Ondanks hunne vuurwapenen,
die vreeselijke verwoestingen aanrichtten in de dichte drommen der
Indianen, ondanks hunne ijzeren harnassen, die hen bijna onkwetsbaar
maakten, moesten de Spanjaarden twee dagen achtereen vechten, om
den hardnekkigen tegenstand hunner vijanden te overwinnen. Van Ake
begaf Montejo zich naar Chichen-Itza, dat men hem, volgens Herrera,
had aangewezen als eene bij uitnemendheid geschikte plaats om zich
daar te vestigen. De stad was dus bewoond. Montejo nam te Chichen
zijn intrek in de gebouwen, waarvan wij nader zullen spreken; hij
vestigde zich daar te midden van eene bevolking, die ten gevolge van
het vreeselijke gevecht bij Ake, door den schrik als verlamd was.
In den eersten tijd ondervonden de Spanjaarden dus geene moeilijkheden
en ontbrak het hun aan niets; maar allengs begon het den Indianen te
verdrieten, in het onderhoud te moeten voorzien van deze vreemden,
die ieder per dag meer gebruikten dan voor het onderhoud eener
geheele indiaansche familie gedurende eene maand noodig was;
zij weigerden zich langer te onderwerpen aan de afpersingen en
wreede mishandelingen van deze bandieten. Nu werden niet langer
levensmiddelen naar het kamp gebracht; eindelijk verdwenen de
Indianen, de veroveraars in eene eenzame wildernis achterlatende. Op
den overvloed van straks volgde nu gebrek en hongersnood; om zich
levensmiddelen te verschaffen, moesten de Spanjaarden verre tochten
naar de omliggende dorpen ondernemen en daar met geweld nemen, wat men
hun niet vrijwillig wilde afstaan: van daar onophoudelijke gevechten;
de Spanjaarden hadden honderd-vijftig hunner manschappen verloren,
en de overgeblevenen waren allen gewond. Montejo, die waarschijnlijk
de gemeenschap met zijne schepen had onderhouden, zag zich genoopt tot
den terugtocht. Het omliggende land was geheel door Indianen bezet,
en de terugtocht werd uiterst bezwaarlijk. Na een bloedig gevecht,
waarin Montejo een deel van zijne beste manschappen verloren had,
volgde een zeer donkere nacht, die bij uitstek gunstig scheen voor
de vlucht. Hij beval de grootst mogelijke stilte, liet de hoeven
der paarden omwikkelen, opdat men hen op den rotsigen grond niet
hooren zou; om de waakzaamheid der Indianen te verschalken, liet hij
vervolgens een zijner honden aan een buigzamen paal, waaraan een bel
bevestigd was, vastbinde
|