an water, een voorraad, die onuitputtelijk
was en ook bij de grootste droogte nooit verminderde. Een van deze
cenotes bevond zich in het midden van de stad, en werd dan ook het
meeste gebruikt; door middel van eene glooiing, waartegen men eene
soort van trap had gemaakt, daalde men naar het water af; de andere,
de heilige cenote, ligt ten noorden van het Castillo, buiten den
kring der gebouwen en op de grenzen der stad. Om dezen te bereiken,
moeten wij ons een weg banen midden door het bosch; halverwege vinden
wij de helft van een groot beeld van Tlaloc, en in de onmiddellijke
nabijheid groote hoopen van puin, overblijfselen van twee tempels,
aan wier voet wij weder het beeld terugvinden van de gepluimde slang,
Quetzalcoatl of Cuculcan, die de voornaamste godheid der bevolking
van Chichen schijnt te zijn geweest.
De cenote, die ongeveer honderd-vijftig el verder ligt, is langwerpig
van gedaante; het water is niet te bereiken, want de loodrechte
wand is omstreeks twintig el hoog en biedt nergens eene gelegenheid
tot afdalen. Het water schijnt groen van kleur: dit kan het gevolg
zijn van de aanzienlijke diepte, of ook de weerspiegeling van het
dichte gebladerte rondom den put. Deze eenzame cenote, waarvan de
wanden met distels, struiken, heesters en lianen begroeid zijn, te
midden van het bosch, maakt een somberen indruk. Deze plek was eens
gewijd als bedevaarts- en offerplaats; Chichen was eene heilige stad,
en deze cenote behoorde tot de voornaamste heiligdommen. Een kleine
tempel, waarvan wij nog de ruinen kunnen ontdekken, verrees aan zijn
zoom; aan de lokale godheid werden hier niet enkel halskettingen
van edelgesteenten, gouden en zilveren vazen geofferd, maar ook
volwassen menschen en kinderen, die vermoedelijk hier in de diepte
werden geworpen.
Landa maakt zoowel van den cenote als van den tempel melding; een
breede, fraai geplaveide weg voert daarheen; hij vindt er vazen en
allerhande soort van offergaven; hij voegt er bij, dat er nog in 1560
menschenoffers werden geslacht.
Mij dunkt, dit is duidelijk genoeg. Meer dan veertig jaren na de
verovering bestaat de tempel nog ongeschonden, vol van afgodsbeelden
en van wijgeschenken, door de toen levende Indianen daar gebracht;
er wordt nog voortdurend dienst in gedaan, en men ziet er afbeeldingen
van Mayas in hun nationaal kostuum. Hoe kan men dan beweren, dat deze
tempels het werk zijn van een verdwenen ras en dagteekenen uit een
tijdvak voor onze christelijke
|