en alle blokken
het kenmerk van gelijken ouderdom. Maar eigenlijk is het niet noodig,
over dergelijke buitensporige dwaasheden veel woorden te verspillen.
Is het niet eenvoudiger, aan te nemen dat dit vreemdsoortige monument
eene galerij was, vroeger met riet overdekt, en die hetzij voor
openbare spelen, hetzij voor vergaderingen of plechtige ceremonien
bestemd was? De ligging midden tusschen de andere monumenten schijnt
voor deze onderstelling te pleiten.
Na dit monument opgemeten te hebben, begeven wij ons naar eene andere
ruine, _Akabua_, dat wil zeggen, huis der duisternis, genoemd. De
vertrekken zijn inderdaad donker, daar zij hun licht uitsluitend
ontvangen door de in andere kamers uitkomende deuren. Ook daar,
als overal elders, vinden wij de zoogenaamde _boveda_, het door
vooruitspringende lagen gevormde gewelf, dat wij ook in de monumenten
der Hindoes en der Tolteken aantreffen. Dit dusgenoemde, oneigenlijke
gewelf is hier te Ake sterker gebogen: een gevolg van de gebruikte
materialen, want, even als de pyramiden, is dit gewelf saamgesteld uit
die groote onbehouwen steenblokken, waarvan het gebruik ook aan deze
monumenten den naam van cyclopische bouwgewrochten heeft doen geven.
Toch is die benaming niet goed gekozen: immers de dusgenoemde
cyclopische constructie bestaat uit veel grooter blokken van
onregelmatige gedaante, maar zoo volkomen op elkander passende, dat men
er niets tusschen kan steken; de steenen daarentegen in de ruinen van
Ake hebben allen denzelfden vorm: het zijn dikke, niet behouwen zerken,
die door aanmerkelijke tusschenruimten van elkander gescheiden zijn.
Ik maakte mijn gids, den heer Ayme, daarop opmerkzaam, en zeide tot
hem: "Gij beweert dat er bij de gebouwen van Ake noch kalk, noch cement
is gebruikt, en dat men er nooit beeldhouwwerk, noch eenige decoratie
welke ook heeft ontdekt. Ik kan dit niet toegeven, hoewel de feiten
mij in het ongelijk schijnen te stellen. Hier staan wij voor een
raadsel, dat wij moeten trachten op te lossen. De stichters van deze
gebouwen hebben zich zeker niet zoo veel moeite en inspanning getroost,
om hun werk onvoltooid te laten. Wij moeten dus aannemen, dat deze
zerken eenmaal volkomen aan elkander sloten, en dat de tijd ze heeft
afgeknaagd en verwijderd; maar dan moeten wij aan deze monumenten een
ouderdom toekennen, die volstrekt onaannemelijk is. Bovendien ziet
ge dat deze steenen nog geheel in denzelfden toestand verkeeren,
als toen zij uit de g
|