n. Maar Ayme, de consul, vergeet
den sleutel terug te geven en brengt dien eerst na verloop van vijf
dagen, zich verontschuldigende over het verzuim.
"O, dat is niets, antwoordt onze vriend: maar ik krijg dertig francs
van u.
--Dertig francs: waarvoor? vraagt Ayme.
--Waarvoor? Wel, gij hebt den sleutel vijf dagen gehouden; vijf dagen,
tegen zes francs per dag, dat maakt dertig francs. Mij dunkt, dat is
eenvoudig genoeg."
Het was inderdaad zeer eenvoudig; en er schoot niet anders over dan
te betalen. Wij hadden evenwel de voorzichtigheid, van dat heerschap,
wiens naam ik niet noemen wil, eene kwitantie te vragen.
De Yucateken zijn er op gesteld, meester in hun eigen land te blijven
en hunne eigene zaken te beheeren. Met meer ondernemingsgeest bezield,
energieker en hooghartiger dan hun volksgenooten op de hoogvlakten,
hebben zij voor den aanleg van spoorwegen en andere openbare werken
geen beroep gedaan op de kapitalen der Yankees; uit hun eigen, waarlijk
niet overvloedige middelen hebben zij de kosten bestreden. Wel vorderen
de werken langzaam, maar de Yucateken mogen er dan ook roem op dragen,
dat zij er niemand dank voor hebben te brengen.
Het is inderdaad treffend te zien, hoe dit kleine volk, dat zoo
vreeselijk door binnenlandsche oorlogen en beroerten werd geteisterd
en vergeefs elders om hulp smeekte, zich weer heeft opgericht,
met ijver en inspanning zijne hulpbronnen ontwikkelt en de bittere
beproevingen te boven komt. In tegenoverstelling van hunne trage
en verkwistende buren, zijn de Yucateken arbeidzaam en zuinig: twee
onmisbare deugden, die zij zich verwierven in den moeielijken strijd
tegen de ongunstige omstandigheden, waarin zij geplaatst waren:
de betrekkelijke armoede van den grond, het ontbreken van minerale
schatten, en die verschrikkelijke verdelgingsoorlog, die het volk op
den rand des ondergangs bracht.
De geschiedenis van dien oorlog is dramatisch in hooge mate; ik zal
haar hier niet vertellen, maar slechts aanstippen dat de bewegingen
onder de Indianen, reeds in 1761 begonnen, in 1846 tot een geweldigen
algemeenen opstand leidden, die nog niet geheel onderdrukt is. Men
mag echter aannemen, dat de bloedige oorlog ten einde loopt; de wilde
trekt zich voor de beschaving terug en ziet schier met den dag zijn
gebied inkrimpen.
III
Nadat wij te Merida eenige dagen hadden vertoefd, maakten wij ons
gereed voor een uitstapje naar Ake. Dit uitstapje was inderdaad
een reisje _en fa
|