eke organisatie des lands voor de verovering: "Een of meer
vorsten regeerden met onbeperkte macht; de priesters beheerschten
het geweten; de edelen bekleedden alle openbare betrekkingen;
de overgroote meerderheid des volks was in twee kasten verdeeld:
plebejers, die alle lasten hadden te dragen voor het onderhoud der
bevoorrechte standen, en slaven, die geheel aan de willekeur van den
meester waren prijsgegeven.--Op politiek gebied, de autokratie; in
stede van godsdienst, fanatisme; eene zeer onvolkomen beschaving en
ontwikkeling, uitsluitend in handen der priesterkaste; bij de massa,
onwetendheid en verdierlijking; slavenhandel en menschenoffers; de
vrouw buiten de maatschappij zoo wel als buiten de familie gesloten;
en bovenal de onrustige, onverzadelijke eerzucht der caciquen,
telken dage en onder de nietigste voorwendsels het bloed des volks
doende stroomen."
Deze beschouwing verraadt in ieder woord haar modern, doctrinair
karakter: ge gevoelt het aanstonds, hier spreekt een man, in wiens mond
de afgesleten fraseologie der negentiende eeuw bestorven ligt. Dit is
zeker, dat, ondanks al deze gruwelen, dit kleine volk niet ongelukkig
was, veel meer het tegendeel: het land was dicht bevolkt, en de
monumenten leggen nog getuigenis af van den bloei der kunst. Wat
heeft dit volk nu wel van de Spanjaarden ontvangen? Hebben zij zijn
lot verbeterd; is het door hen minder onwetend geworden; is het peil
der zedelijkheid werkelijk verhoogd? Voor de verovering werd Yucatan
door ettelijke millioenen Indianen bewoond; tegenwoordig zijn er ter
nauwernood nog honderdduizend over, en dezen verkeeren in ellendiger
toestand en zijn dieper gezonken dan ooit te voren. Vanwaar dit? De
verklaring is gemakkelijk genoeg: ieder volk heeft de godsdienst die
het waard is en die het beste past bij zijne geestelijke ontwikkeling;
elke beschaving is geschikt voor het volk, dat haar uit zich zelve
ontwikkelt of van anderen overneemt en dan zoodanig wijzigt dat het
zijn eigen karakter daarin ontplooien kan en ruimte en vrijheid
van beweging vindt in gebruiken en instellingen, overeenkomende
met zijn aard en zijn aanleg. Of die beschaving, in onze oogen en
gemeten met onzen maatstaf, hoog of laag staat, is eene kwestie van
ondergeschikt belang; aprioristische beschouwingen, uitgaande van
eene of andere abstracte theorie, doen niets ter zake: de eenige
vraag is, of die bepaalde kultuurtoestand past voor het volk,
bij hetwelk wij dien aantreffen. En h
|