e altruistisch-mystieke zijn, maar
vooral, omdat het ons de rijke harmonische wijsheid van des schrijvers
ziel deed voelen, welke immers deze beide hevige contrasten zoo kon
beelden, dat zij, in een en 't zelfde werk, dicht naast elkander, zonder
schade voor elkander konden bestaan.--En nu komt Sabbe met een derde
boek en het is zoowaar alweer een genot, den vooruitgang in zijn wezen
en kunnen te zien! Want niet slechts, dat het zich hierin van de vorige
onderscheidt, dat het geen als sprokige werkelijkheid, geen romantiek
is--immers deugdelijke romantiek moet m.i. objectieve beelding van
werkelijk bestaanbare uitzonderingsfiguren zijn--doch zich op een veel
meer algemeen reeel plan beweegt; het verhaalt ook niet, als gene, een
episode slechts uit een leven, maar geeft het geheele leven, van
nagenoeg twee geslachten zelfs! Dat dit laatste een vooruitgang is, dat
hiervoor een grooter visionnair en episch zoowel als compositorisch
vermogen worden vereischt, zal wel geen betoog behoeven. En hoezeer is
deze schepping geslaagd, welk een ondoorbroken stroom van diepe
menschelijkheid vloeit door dit boek! Daar is allereerst het roerende
drama van de vrouw, die geheel zachtmoedigheid, liefde en dulding, na
een slovige jeugd en een leven naast 'n man die haar wel waardeert en
wel van haar houdt, maar niets van zijn zieleleven uiten kan, juist ten
tijde, dat zij de groote, de eenige vreugde van haar bestaan, het geluk
van haar moeder- en opvoedsterschap zal gaan genieten, sterft, met
kommer en zorg in het hart, om haar beide kleine zoontjes, het
achterlijk jongste vooral, voor wien zij voelt nog onmisbaar te zijn.
Daar is dan, ten tweede, de tragedie van dat achterlijk kind, gehaat
door een feeksige tante, verwaarloosd en getyranniseerd door een stuggen
vader en een ouderen, koud- en egoistisch-intelligenten broer, in wien
de vader al zijn hoop en genegenheid heeft geplant, voor wien hij zijn
jongste opoffert; daar is dan ook de wanhoop van den vader-zelf, als hij
inziet, hoe harteloos en baatzuchtig [p.32] hij zijn oudsten zoon, bij
wien hij tevergeefs om wat liefde bedelt, heeft gemaakt, hoe
verwaarloosd en geestelijk-vernietigd hij den ander heeft. Dan wendt hij
zich tot dien. Te laat! De sukkel staart hem onnoozel-lachend aan. En de
ongelukkige oude man heeft nu maar een verlangen, naar zijn vrouw in den
hemel, en een avond komt zij hem uit de bleek-zilveren wolkenpoort van
de stille maan tegemoet, en hij stapt te water en volg
|