saraea: "Jullie God
is een verkwistende God; hij verbruikt vele zielen." Alleen Makrina
spreekt een zwak woord van hoop op vertroosting uit: "Verdwaalde
menschenziel,--_moest_ je dwalen, dan zal het je zeker ten goede
gerekend worden op dien grooten dag, wanneer de geweldige op de wolken
komt, om het oordeel uit te spreken over de levende dooden en de doode
levenden!"
Deze voorstelling van de beteekenis van de roeping, waarop het groote
drama in hoofdzaak is opgebouwd, is een band, die _Kejser og Galilaeer_
direct aan _Kongsemnerne_ bindt. De voorstelling van de roeping is niet
geheel dezelfde gebleven. Men kan zien, dat het een probleem is geweest,
waarin de dichter zich jaren lang bij herhaling verdiept heeft. In
_Kongsemnerne_ is het begrip toch meer met Hakon verbonden dan met
Skule. Het is schoon, een roeping te hebben; Skule, die haar niet heeft,
wenscht die van Hakon te stelen. Wie ze heeft, dien vervult zij met
blijdschap. In de tusschenliggende stukken wordt het woord niet genoemd,
maar het begrip is toch aanwezig. In _Brand_ treedt de roeping op als
een eisch, die verschrikken kan. In _Peer Gynt_ is sprake van twee
wijzen, waarop een ziel zich kan photographeeren, positief en negatief;
in beide gevallen is het beeld aanwezig. Maar er wordt ook gesproken van
een mogelijkheid, dat een ziel zich uitwischt. Dat wil dan wel zeggen,
dat zij haar roeping verzaakt. In _Kejser og Galilaeer_ blijven alleen de
twee eerste mogelijkheden over. Onttrekken kan de geroepene zich niet.
Dat hij zijn roeping vervult, is een noodzakelijkheid; onzeker is
alleen, hoe hij het doen zal, vrijwillig of gedwongen. Voor het
resultaat is dit hetzelfde, want de gang der historie laat zich niet
dwingen; voor den persoon zelf echter is dit een vraag van leven of
ondergang. En zelfs hier kan het gebeuren dat hij geen keus heeft; hij
kan geroepen zijn, om de booze handeling te doen, waaruit het goede
voortkomt. De 'roeping' krijgt zoodoende het karakter van noodlot, en
zoo wordt zij vastgemaakt aan de leer der uitverkiezing in haar
wreedsten vorm. Daarom is Juliaan, evenals Kain en Judas, een martelaar
voor de ontwikkeling, en daarom zegt Maximus, dat wanneer de
menschelijke geest zijn erfdeel weer in bezit zal hebben genomen, voor
deze drie martelaars een zoenoffer zal worden aangestoken.
Zoo ziet een philosophisch extract uit _Kejser og Galilaeer_ er uit. Het
stuk zelf is heel iets anders. Het is een beeld van den geweldigsten
kamp, die
|