van _Gildet paa Solhoug_ met
het slot van _Hermaendene_. In het lyrisch drama, dat door stemmingen
beheerscht wordt, is de oplossing nog in den alledaagschen zin
bevredigend. De eenige man, die het leven verliest, is de nietswaardige
Bengt; de ongelukkige vrouw zoekt vrede in een klooster; de onbedorven
jeugd, die in den strijd is meegesleept, ontkomt aan de gevolgen en wint
het geluk. In _Hermaendene_ is de hartstocht een stormwind, die alles
wegvaagt, vriend en vijand, en ook voor de geteisterde vrouw is de dood
de eenige uitweg. Naast een vierjarig kind blijft van iedere partij een
man in leven; deze sluiten vrede en zoeken te zamen nieuwe avonturen op.
Op geheel andere wijze is _Kongsemnerne_ (De Kroonpretendenten) een
historisch drama. Hier zijn zoowel de stof als het coloriet aan de
geschiedenis ontleend. En het zijn niet de psychologisch interessante,
maar historisch onbeteekenende familietwisten, die den inhoud vormen,
maar gebeurtenissen, die voor het wel en wee van Noorwegen gedurende
langen tijd beslissend geweest zijn. Althans in de oogen van Ibsen. Want
hij maakt de hoofdpersonen tot dragers van eene gedachte. Het is, van
die zijde gezien, de eenheid van Noorwegen, waarover _Kongsemnerne_
handelt. Tot nu toe stond het eene landschap tegenover het andere, en de
geschiedenis van het land bestond uit een aaneenschakeling van twisten
tusschen gewesten; koning Hakon is geroepen, daaraan een einde te maken
en de Noorweegsche stammen te vereenigen tot opbouwenden arbeid. Harald
Harfagri had Noorwegen tot een _rijk_ gemaakt; nu moet het een _volk_
worden. Skule representeert den ouden tijd, Hakon den nieuwen. Maar als
Hakon deze gedachte heeft uitgesproken, wordt Skule daardoor als
bezeten; hij wil het nu zijn, die haar realiseert. Doch niet hij is
daartoe geroepen; men kan niet de gedachte van een ander tot de zijne
maken; voor Skule blijft na een vergeefschen opstand niet anders over,
dan te sterven voor de groote koningsgedachte, waarvoor het hem niet
gegeven is, te leven.
Hier is een perspectief, hier is een horizont, ruimer dan de
Noorweegsche letterkunde nog gezien had. Hoe komt de dichter aan dit
perspectief? Doordat hij de oudheid ziet in het licht van zijn eigen
tijd. Niet, dat hij gedachten, die in zijn tijd leefden, zonder meer
naar de oudheid overbracht, maar met behulp van het heden tracht hij
door een analogiebesluit het verleden te verstaan. Het Skandinavisme was
opgekomen; het bevatte eene nieuw
|