r hem in ijzer waren
gesmeed.
Zijne moeder met de verven teruggekomen zijnde, ging hij te bed,
schikte een vierkant plankje voor zijne borst, en begon zoo half
zittende te schilderen. De oude weduwe was dermate nieuwsgierig, om
te zien, welken uitslag die arbeid hebben zou, dat zij met angstige
nauwkeurigheid al de bewegingen van het penseel volgde.
Alhoewel Quinten zeer langzaam arbeidde, had hij toch, na een uur
tijds, eene print met de schoonste kleuren, met de zuiverste tinten
bedekt.
Over zijn eigen werk als opgetogen, riep hij:
"O, moeder, zie, ik zal nu ras genezen,--het gaat mijne verwachting
te boven!"
De oude vrouw kende niets van de kunst, die Quinten aan haar oordeel
aanbood; doch zij liet zich door de blinkende verven verrukken, en
stond in bewondering en als verbaasd voor het geschilderd
beeldekens.
"Quinten," riep zij, "wil ik dit eens naar ter Zieken dragen om te
laten zien!"
"Straks, moeder, als ik er nog eenige gemaakt heb. Kom, geef mij dit
terug, opdat ik het voor mij legge."
"Gaat gij ze dan altemaal op dezelfde wijs schilderen, Quinten?"
"Neen, moeder, maar er zijn op dit nog vele gebreken, en ik zal het
bezien, om ze in het tweede te verbeteren."
De oude vrouw was zoo blijde, zoo verrukt, alsof haar een
onuitsprekelijk geluk overkomen ware; niet juist omdat haar zoon de
beeldekens wel geschilderd had, want daar wist zij in het geheel
niets van; ook beloofde zij zich ten hoogste het loon van eenige
stuivers voor zijnen arbeid, indien hij dan nog slechts als goed
aanvaard werd; maar zij verheugde zich in de welgemoedheid van haren
zoon, die nu, door de drift des arbeids ondersteund, in veel beteren
staat scheen te zijn en na het voltooien der derde print de eerste
woorden van een zijner vergetene liedekens, bij wijze van uitroeping,
had laten hooren. Van tijd tot tijd onderbrak de verrukte moeder het
werk van haren zoon om hem te omhelzen, waarop hij dan lachende
bemerkte:
"Wel, moeder, laat mij toch arbeiden; gij laat mij niet voortgaan!"
De vierde print afgewerkt zijnde, drong de weduwe zoodanig bij haren
zoon aan, om ze naar ter Zieken te mogen dragen, dat hij eindelijk er
in toestemde; en moeder Massys liep, zou gauw zij kon, naar het
klooster, dat op eenige boogschoten in de nabijheid der stad lag. Zij
klopte even haastig en wachtte met jagend harte, dat men haar kwame
openen.
Eene stokoude non verscheen bij het kijkschuifken, en ziende, dat het
eene geringe bur
|