ou krijgen, en dat ik in het uitblijven van dit
antwoord--ook een antwoord moest trachten te vinden. Maar op gevaar af,
door Bastiaanse voor zeer onnoozel te worden gehouden, waagde ik nog een
kansje:
--Ziet u, ik zal mij onduidelijk hebben uitgedrukt, zoo begon ik. Ik
wilde eigenlijk van u weten, wat volgens u de dichter uitvoert in de
maatschappij. Kan een betrekkelijk groote minderheid daar iets van
bemerken? Welken dienst bewijst de dichter eigenlijk aan zijn
lezerskring...?
--Om dat te weten te komen, antwoordde hij, zou men van overheidswege
een decreet moeten uitvaardigen, dat in geen 25 jaren een boek, een
tijdschrift of een courant zou mogen verschijnen. Dan moesten de
menschen in den trein stom tegenover elkaar zitten, want dan hadden ze
geen "Handelsblad" en konden 's morgens niet over Falkland praten. Dan
konden de dochters van den huize niet den avond te voren den inhoud van
"De Kleine Johannes" uit haar hoofd leeren, om tegen den volgenden dag
conversatie te hebben, als ze op een studentensouper mede aanzaten. Dan
hadden de boudoirs geen Eline Vere meer. De burgers waren aan de
leegheid van hun eigen gedachten gedurende 25 jaren overgelaten. Dan zou
men leeren begrijpen, welke diensten scheppers van geestelijke waarden,
romanschrijvers, journalisten en ook dichters aan de gemeenschap
bewijzen. Als gas- of waterleiding worden afgesneden, als de treinen
niet meer loopen, dan weten de menschen pas wat ze daaraan gehad hebben.
Ze zijn nu zoo gewoon voor een appel en een ei geestelijke waarden te
koopen, dat alleen de proefondervindelijkheid ze van de waarde daarvan
het juiste begrip kan bijbrengen. Ze moeten dan praten over hetgeen hun
eigen improductieve geesten opbrengen, ze zijn veroordeeld te leven in
de hopeloosheid van hun eigen onvruchtbaarheid, ze hebben geen
Heijermans en geen Royaards om hun avonden te vullen. Het is de dichter
en de prozaschrijver die voor de menschen voelt en denkt en ze nieuwe
stukken gedachten- en gevoelsleven geeft, dat ze uit hun eigen leven
niet kunnen scheppen.
Het mag sommigen toeschijnen dat de scheppers van geestelijke waarden
lichter gemist kunnen worden dan de dichter in zijn "eigenwaan" denken
mag, lichter dan de scheppers van reeele, rendabele waarden. Daarop kan
ik antwoorden, dat nagenoeg _alles_ wat bestaat slechts onmisbaar is
voor een _deel_ van de menschheid of van de samenleving. Ik heb
bijvoorbeeld nooit een voetbal noodig gehad of een bioscoop-voorstel
|