n wij
moeten, om vroegere kracht te behouden, ze opflikken met adjectiva, of
er uit vreemde talen nieuwe voor in de plaats stellen. De taal is ook
onoprecht geworden, gemaskerd, geblanket; valsche munt, geeft zij uit,
als zij de beteekenissen verdraait en aan leelijke dingen schoone
woorden schenkt.
Het valt moeilijk te ontkennen, dat met den loop der beschaving deze
verschijnselen gelijken tred hebben gehouden, en dat zij elkander op de
hielen, zitten; ja, het is zeker eene vrij juist schijnende redeneering,
de gekunsteldheid, de verbastering, de afwijking van de natuur aan de
beschaving toe te schrijven. Wij hopen toch eene bevredigender uitkomst
te vinden.
* * * * *
In de beschouwing van de hei was ik met u blijven staan. Verbeeld u mij
later aan mijn landelijk maal van wat ik had medegenomen, een dergelijk
als wij meermalen samen plachten te gebruiken op onze tochten, wanneer
wij--gij met de lange blikken bus, door dien boer eens voor een
verrekijker gehouden, over den schouder,--gingen herboriseeren. Ik was
op het punt om van den bodem, die mij tot tafel en stoel strekte, op te
rijzen, toen de stilte en het daardoor gewekte gevoel van eenzaamheid
opeens verbroken werden door den klank van een klokje, een geritsel in
de struiken, en twee geiten, niet ver van mij weidend, mijne oogen
troffen.
Eene tegenstrijdigheid moogt gij het misschien gaan noemen, en eene
overwinning der gezelligheid op de afzondering, als ik u beken, dat dit
teeken van levende wezens mij opeens eene gewaarwording van genoegen
gaf. Doch het is ook waar, dat deze dieren en het meisje, dat ik iets
verder ontwaarde, geen storende klanken waren in de stille
natuurharmonie om mij heen, zij stemden er geheel mede samen. Ik kan
niet zeggen, dat zij de stilte braken.
Deze dieren zochten naar de jongste en zachtste planten, en dicht bij
hen bespeurde ik een meisje, dat ze moest hoeden. Daar ik in half
gerezen en half liggende houding door de hooge bremstruiken verborgen
was, die met hun sappig groen hier en daar in groepen over den bodem.
verspreid, eene schoone wisseling van kleur gaven aan het eentonige
heikleed, zag zij mij niet. Het was een hoogst schilderachtig
beeldje--het hoofd voorovergebogen, op een langen stok, om de geiten te
drijven, tusschen schouder en arm leunend, het bovenlijf met een rooden
doek omknoopt, waaruit de hoog opgestroopte hemdsmouwen kwamen, die de
armen bloot en vrij lieten; de heupe
|