n de vleug
in opgeborsteld, op de tafel gesmeten, en riep hij zijn neef met een
bulderende stem toe: "Axel, volg mij!"
Ik had nog geen tijd gehad om mij te bewegen, toen de professor
mij reeds op den toon van het levendigste ongeduld toeschreeuwde:
"Hoe is het, zijt gij er nog niet?"
Ik stoof het vertrek van mijn geduchten oom binnen.
Otto Lidenbrock was, ik erken het gaarne, geen kwaad mensch; maar,
als er geene ondenkbare veranderingen plaats hebben, zal hij als een
echte zonderling sterven.
Hij was professor aan het Johannaeum en hield een cursus over
de delfstofkunde, waarbij hij zich geregeld een paar keeren boos
maakte. Niet dat hij er zich over bekommerde of zijne leerlingen zijne
lessen vlijtig bijwoonden, of zij hem oplettend volgden en of zij er
later eenig voordeel van zouden hebben; die beuzelingen verontrustten
hem niet. Hij onderwees "subjectief," zooals de duitsche wijsgeeren het
noemen, voor zich zelven en niet voor anderen. Hij was een baatzuchtig
geleerde, een put van geleerdheid, welker katrol knarste, als men er
iets uit wilde halen. Met een woord, een vrek.
Er zijn in Duitschland eenige professoren van dat slag.
Ongelukkig was mijn oom niet zeer vlug bespraakt, wel niet in den
huiselijken kring, maar toch als hij voor het publiek sprak, en dat
is een lastig gebrek voor een redenaar. Zoo bleef de professor bij
zijne voordrachten in het Johannaeum dikwijls steken; hij worstelde
tegen een weerbarstig woord, dat niet van zijne lippen wilde vloeien,
een van die woorden die tegenstand bieden, opzwellen en zich eindelijk
uiten onder den niet zeer wetenschappelijken vorm van een vloek. Van
daar zijn hevige toorn.
Er komen in de delfstofkunde vele half grieksche, half latijnsche
namen voor, die moeielijk uit te spreken zijn; van die ruwe benamingen,
die de lippen van een dichter pijn zouden doen. Het zij verre van mij
eenig kwaad van die wetenschap te willen zeggen. Maar ten opzichte van
kristalen met zes ruitvormige vlakken van retin-asphalt-harsen, van
gheleniten, van fangasiten, van loodhoudende-molybdaenumzuur zouten,
van manganesium (tungsteenzuur) zouten en van zirconium titanium,
kan zelfs de vlugste tong zich wel eens verspreken.
In de stad was dit vergeeflijke gebrek van mijn oom zeer goed
bekend. Men maakte er misbruik van, men wachtte er op bij gevaarlijke
zinnen, hij werd woedend en men lachte, hetgeen niet beleefd is, zelfs
voor Duitschers. Derhalve was er wel altijd een groote
|