en dan
weerklinkt een luid gelach; maar over het algemeen heerscht er eene
ernstige, plechtige stemming. Ge zoudt oppervlakkig niet zeggen,
dat die menschen zich vermaken, en dat zij zich een zoo langdurigen
arbeid getroost hebben om zich een zoo pover genot te verschaffen.
"Aan de eene zijde van het plein verrijst een soort van altaar,
versierd met bladeren en ruw bewerkte beelden, waarvan het
eene een zittenden man en het andere een reusachtige hagedis
voorstelt. Dikwijls worden ook de schedels der verslagen vijanden op
dat altaar nedergelegd.
"Na afloop van eenige godsdienstige plechtigheden, waarvan ik niets
zeggen kan, omdat ik ze nooit goed heb kunnen zien, treedt een soort
van heraut op, om het publiek te verkondigen, door welken stam en
door welk opperhoofd deze koika gegeven wordt, en dat er varkens,
popoi, enz. in gereedheid zijn; daarop worden de levensmiddelen aan de
genoodigden rondgedeeld. Zij, die het feest geven, eten zelven niet,
en nemen er zelfs schijnbaar geen deel aan. Wat de genoodigden niet
dadelijk gebruiken, mogen zij medenemen. Na deze spijsuitdeeling,
begint het dansen en schreeuwen op nieuw, tot omstreeks een uur van
den middag, wanneer ieder zich een poos ter ruste legt; daarna wordt
het feest hervat, dat dikwijls drie dagen en drie nachten achtereen
duurt. Al dien tijd wordt de kava en vooral de sterke drank (namoe),
als men dien machtig heeft kunnen worden, niet gespaard; eindelijk
ontaardt de feestviering in de walgelijkste losbandigheid.
"Een voorname reden, waarom de toebereidselen voor zulk eene koika
zoo lang, soms wel drie of vier jaar, duren, moet ongetwijfeld
hierin gezocht worden, dat gedurende al dien tijd de stam aan de
tapoe of taboe onderworpen, dat wil zeggen in zekeren zin gewijd,
onschendbaar is. Hij mag zelf geen oorlog voeren, maar ook niet door
anderen worden aangevallen. Zoolang de koika duurt, mag niemand, op
straffe van hoogverraad, eenige vijandelijke daad plegen tegen hen,
die daarbij tegenwoordig zijn; de koika zou in dat geval alle waarde
verliezen, het godsdienstige doel niet bereikt worden. Somwijlen echter
worden deze bepalingen geschonden; zoo ontbrandde, bij voorbeeld,
de oorlog, die in 1856 het eiland Oea-Oeka teisterde, ten gevolge
van een verraderlijken aanval op de genoodigden door hen van wie de
noodiging tot bijwoning van het feest was uitgegaan. Waar de fransche
invloed zich niet kan laten gelden, buiten Noekoe-Hiwa, gaan de koika,
in sommige g
|