t hij er
eenig misbruik van maken zal. Denkt gij, dat ik anders de veiligheid van
mijn redder in de waagschaal zou willen stellen, of zelfs het leven van
dien roover, die, om welke reden dan ook, van zijn opzet heeft
afgezien."
"Gij zijt een braaf mensch," hervatte de Heer Bos, na eenige
oogenblikken te hebben nagedacht: "ik weet, ik kan u niet beletten aan
uw vader, ja aan iedereen, te vertellen wat gij wilt. Dit _dilemma_ wil
ik u slechts ter overweging voorhouden:--uw vader is Hoofdschout, en als
zoodanig heeft hij, dit weet ik, last bekomen, mij overal op te sporen,
en, zoo hij mij vinden kan, mij uit te leveren aan hen, die mijn verderf
zoeken. Zoo gij hem dus op het spoor brengt van mijn tegenwoordig
verblijf, zult gij dan bij hem, die, zoo ik weet, een gemoedelijk man
is, niet, hetgeen gij rechtsgeleerden een _pugna officiorum_ noemt, doen
ontstaan? Zal hij dan volgens zijn eed niet gehouden zijn den man te
doen vatten, dien hij, als de redder zijns zoons, uit dankbaarheid
liever sparen zou?"
Hier zweeg hij een oogenblik, als om de uitwerking zijner redeneering af
te wachten. Ik gevoelde daarvan het gewicht: want ik wist, hoe gestreng
en nauwgezet mijn vader was in het betrachten zijner plichten, en hoe
het hem zou hinderen, in het bezit te wezen van een geheim, waar hij
niet dat gebruik van mocht maken, hetwelk zijn ambt en plicht hem
voorschreven.
"Daarentegen," vervolgde de Heer Bos: "zoo gij zwijgt, blijft uw geweten
en--dat uws vaders in rust. Hij zal te mijnen opzichte de ontvangene
bevelen trachten ten uitvoer te leggen en zulks meer onbekommerd doen,
daar hij niet weten zal dat hij eenige verplichting aan mij heeft: en
gij van uw kant, zult u noch het verwijt behoeven te doen, de oorzaak
mijner gevangenneming geweest te zijn, noch dat, van uw vader belet te
hebben zijn plicht te volbrengen."
Ik had niets tegen deze redeneering in te brengen; en ofschoon het mij
altijd een hinderlijk denkbeeld bleef, iets voor mijn vader te moeten
verzwijgen, achtte ik echter in dit bijzonder geval aan het verlangen
van mijn gastheer te moeten voldoen.
"Het is wel," zeide ik: "ik beloof u, geen melding van het voorgevallene
te maken aan wien het ook zij; doch onder een uitzondering, welke, zoo
ik meen, geheel in uw voordeel is. Indien het u eens niet gelukt, de
handen der justitie te ontsnappen, sta mij dan toe, door mededeeling van
het gebeurde, mijn vader een gunstige gedachte jegens u te doen
opvatten. Missc
|