end het voor hem moet geweest zijn, al de
krachten der ziel nog in zich te voelen gloeien, de innige vlam tot
kunstbewerking in zich nog te voelen branden, en die dorstige begeerte
niet te hebben kunnen voldoen. Verbeeldt u, wat pijn het hem moest zijn,
de glorie van Belgie's kunst van alle zijden te hooren uitroepen, en
niet meer als te voren zijn deel te kunnen bijbrengen tot de grootmaking
des vaderlands. Gij, die een kunstenaarshart bezit, gij beseft die
foltering; o, zij was ijselijk!
Hij mocht echter gerust en tevreden zijne ziel aan God overgeven, want
van al den lof, dien onze kunstenaren in lang nog zullen verwerven, zal
hem altijd een deel toebehooren, en zijn naam zal nog lang alle
geprezene namen vergezellen.
O, Van Bree! uwe laatste oogenblikken waren pijnlijk; gij hebt veel
geleden; maar gewis heeft meer dan een profetisch gezicht uwen bitteren
doodsstrijd verzoet; gewis hebt gij den engel der toekomst bij uw
hoofdeinde zien zweven. Wellicht zal hij u een blad uit het
onvergankelijk boek der eeuwen getoond hebben, en gij zult daarop uwen
naam tusschen die van Rubens en zijne opvolgers hebben zien blinken. Ja,
gij mocht met die zoete hoop inslapen; want gelijk de Phoenix, die bij
de zon van Arabie uit zijne eigene asch heroprijst, zal uw roem na uwen
dood vergrooten, en uit dit graf zal uw naam bij de zon der
onsterfelijkheid glansrijker opstijgen. Eenmaal, ja, zal het duurzaam
koper ons een groot schilder en den beste der leermeesters wedergeven.
Ontvang dan, o zalige schim, ontvang in den schoot der Godheid het droef
en laatst vaarwel eeniger vrienden van het Vlaamsche vaderland, dat gij
hebt verheerlijkt.--Aan uwe ziel zij de eeuwige rust, aan uwe werken de
eeuwige roem!
REDEVOERING
UITGESPROKEN TER GELEGENHEID DER BENOEMING VAN DEN HEER GUSTAAF WAPPERS
TOT BESTIERDER DER KONINKLIJKE ACADEMIE VAN ANTWERPEN, DEN 31^{sten}
JANUARI 1840.
Mijn weldoener, mijn vriend! gelooft gij dat woorden mijne
zielsaandoening kunnen vertalen! Neen, een onuitdrukbaar gevoel ontroert
mij. O, ik zie aan uw voorhoofd de schitterende star, die als een licht
voor Belgie's kunst zal schijnen;--nu omgeeft u eens de zoo lang
verdiende luister!--Ik ontwaar de vreugd in de oogen van al degenen, die
u om uwe grootheid en om uwen edelen moed beminnen ... en ik,--ik, dien
gij zoo liefderijk hebt behandeld,--wien gij uwe vriendschap zoo
onverdiend geschonken hebt,--ik zou niet tot verdwaaldheid toe van
zaligheid do
|