ne blindheid als eene misdaad te verwijten!
Gansch Europa heeft met medelijden het lot van het manhaftig Hongarije
gezien;--maar hoe zeer ook een machtige keizer na de overwinning op de
Hongaren drukken moest, toch heeft hij hun het volle gebruik hunner
moedertaal gelaten: dit laatste palladium der volken heeft hij zelfs
zijnen vijanden niet ontroofd.
Wij, wij zijn afstammelingen van Van Maerlant, van Artevelde, van Van
Eyck; wij hebben eene grondwet, die ons het vrije genot onzer moedertaal
waarborgt; wij zijn geen overwonnen volk; wij zijn de groote meerderheid
der Belgische natie ... en tot zooverre zijn wij in de kolk der
vernedering gezonken, dat wij den ongelukkigen Hongaren het genot van
het heiligste recht benijden moeten!
Wie is er dan, wien het Vlaamsche bloed door de aderen vliet, die niet
van verontwaardiging beeft bij zulke schande?
Voorwaar, de aanslag des vijands is slim berekend; hij waant ons reeds
verre gedwaald op de helling, die ons als volk in den nacht der
vergetelheid storten moet; maar zullen wij blijven slapen in de lafheid,
terwijl de naam onzer vaderen verloren gaat? Zullen wij den moed opgeven
en, met de armen op de borst gekruist, den doodsstrijd van ons geslacht
aanschouwen?... Tot wanneer? totdat de bazuin des noodlots in onze ooren
dondere: "dit is het vonnis der lafheid en der baatzucht: er is geen
Vlaamsch volk op aarde meer!?..."
Ah, ah, neen! Duizendmaal neen! Zoo goedkoop zal het bestaan van het
Vlaamsche heldenras niet geleverd worden!
Gij bedriegt u, gij, die Vlaamsch Belgie reeds veroordeeld waant.
Heldere starren zijn opgerezen in den nacht onzer vernedering; het
Dietsche volk heeft het hoofd verheven; zijn oud bloed is aan het
bruisen gegaan; langzaam, maar onweerstaanbaar als zijne vaderen,
streeft het vooruit in de baan der wedereisching.... Gij hebt ook
gespot, toen wij na 1830 het durfden ondernemen eene Vlaamsche
letterkunde te stichten; gij hebt gespot en de jonge dichters uitgemaakt
voor zinneloozen, die het waagden, zooals gij zeidet, eene wanluidende
brabbeltaal te doen herleven.
Oh, gij kendet noch de macht van het Vlaamsche bloed noch de schoonheid
der Vlaamsche moedertaal. Slechts veertien jaar zijn er verloopen ... en
de vruchten onzer letterkunde worden vertaald, gelezen en niet zelden
bewonderd in Duitschland, in Engeland, in Italie, ja zelfs in Frankrijk!
Gij hebt gespot, en op veertien jaren hebben die arme verstootelingen,
die Vlaamsche zinnelo
|