en, hoe in het vrije
Belgie vorst en volk, door eendracht en liefde, de gunst des Heeren en
de bewondering van Europa hebben verdiend.
Welaan, volgt mij in deze beschouwing.
Sedert vele eeuwen had Belgenland onder vreemden dwang gezucht, of zijn
lot was vastgehecht geworden aan het lot van andere volkeren. Het recht
tot eigen ontwikkeling had het verloren.
1830 sloeg op de klok des tijds. Het Belgisch volk stond op; het streed,
het kampte om de vrijheid; het zegepraalde.... Maar nauwelijks is de
laatste triomfgalm in het ruim verzwonden, of de twistfakkel stort hare
vonken over ons uit: wanorde, mistrouwen, onzekerheid, haat en
verdeeldheid richten zich dreigend op tusschen de overwinnaars.
De volken der aarde zien met medelijden op de kleine natie neer; het
woord _Belgenland_ doet op der vreemden lippen eenen spotlach ontstaan.
Elkeen verwacht zich aan den val van het ranke gebouw, reeds zoo druk
door de gezindheden ondermijnd, vooraleer het voltrokken zij....
Maar te midden van dien hopeloozen toestand, van dat gevaar, zendt de
hemel zijn licht over het Belgisch volk; hij toont ons de star onzer
onafhankelijkheid, de star onzer macht, de star onzer toekomst....
Leopold! Leopold! roept de juichende menigte, als herkende zij in dit
enkel woord het zinnebeeld der verlossing.
Heeft zij zich bedrogen? is hier alweer de stem der Belgische natie niet
de stemme Gods geweest?
Ziet, alle gezindheden omringen den koning; zij zweren rechtzinniglijk
trouw aan vorst en vaderland. In de schaduw van den nationalen troon,
beschermd door den schepter van den wijzen koning zelven, rusten de
vrijheid der gedachten, de vrijheid des woords, de vrijheid van
vereeniging, de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van onderwijs....
Over het gansche land hoort men de vroolijke geruchten des arbeids:
zingend doorploegt de landman den grond, die hem door vertrouwen
dierbaar wordt; de steden overdekken zich met wolken rook; de nijverheid
vervult de lucht met de zwoegende aseming van het stoomtuig, de schoot
des aardrijks wordt doorwoeld: moedige werkers dalen bij duizenden in
onafmeetbare diepten; de Belgische bodem spuwt bergen vuurstof en
metaal, de ziel des arbeids en der openbare welvaart.
De machtigsten onzer naburen staan verwonderd bij dit onverwachte
verschijnsel; zij verengen hunne grenzen, uit schrik voor Belgie's
uitspattende nijverheid. De naam onzer vaderen, zoolang vergeten, wordt
uit onze haven, dwars door storm e
|