n uwer behooren voorzeker tot de
arbeidende burgerij, sommigen ook tot den nederigsten volksstand. De
zegepraal, die gij nu hebt behaald, doet mij denken, dat de
Voorzienigheid u heeft begaafd met eene bijzondere verstandelijke
vatbaarheid; zij laat mij hopen, dat gij zult getrouw volharden in
leerzucht en in vlijt, dat gij zult getrouw blijven aan de gevoelens van
deugd en vaderlandsliefde, welke de lagere school u in den boezem heeft
gestort. Indien het zoo is, dan zult gij u onderscheiden in de
samenleving, u nuttig maken, u doen beminnen en eeren in uwen stand. En
wie weet, wat gij zult worden, gij, die bij uitstek moedig schijnt en
begaafd? Wie kan zeggen, of niet sommigen onder u hun vaderland zullen
vereeren en eene luisterrijke loopbaan bewandelen?
Dit hangt af van den wil Gods en van uwe eigene volharding: maar hoe het
zij, en welke uw stand in de samenleving ook worde, zonen des volks, gij
zult het altijd blijven beminnen dit vaderland, dat u zoo edelmoedig de
middelen schonk, om uwen geest te veredelen, uwe natuur te louteren en u
waardig te maken van een beter lot op aarde. In uw gevoel van
dankbaarheid zult gij den doorluchtigen weldoener van Belgie, den
koning, begrijpen; uwe erkentenis zal zich uitstrekken tot de
staatslieden, die onze schoone nationaliteit hebben gesticht of
gehandhaafd, tot de provinciale en gemeentelijke overheden, die
voortdurend en met vaderlijke zorg de bron voeden, waaraan gij hebt
geput. Aldus zult gij waardige burgers worden, nuttige menschen, en
vooral verkleefde vrienden van de vrije instellingen, die Belgie
tusschen de staten van Europa tot een benijdenswaardig land hebben
gemaakt.
Het is mij een plicht, te dezer gelegenheid eenige woorden te zeggen tot
lof dier ootmoedige maar edelhartige mannen, die zich aan het onderwijs
van de kinderen des volks hebben toegewijd;--die dikwijls ongekend en
schier onbeloond, gedurende eenen ganschen levensloop zich opofferen,
zonder rust of verpoozing, om de vaderlijke inzichten van het
staatsbestuur te verwezenlijken.
Al wat ik tot lof der lagere scholen heb gezegd, is ook op u
toepasselijk, heeren onderwijzers. Het is uw hart, dat er de jonge
harten vormt; het is uw geest, die er de kinderlijke verstanden
ontwikkelt; het is uwe liefde tot het goede, tot het schoone, tot het
edele, die als eene weldadige sprankel, van uit uwen boezem in de
gemoederen der leerlingen overgaat. En wie de overtuiging uitdrukt, dat
het lager onderwijs een
|