den bedreigt onze
grenzen, hij wil hier zijn bloedig vonnis tegen den wijzen vorst uit het
Westen volvoeren....
Ontzaglijk schouwspel! De grijze vorst neemt zijne kroon, neemt ook de
kroon der goede koningin; deze teekenen der macht en der heerschappij
legt hij met stillen glimlach voor zijne voeten neder en spreekt tot het
luisterend volk:
"Belgen, mijne liefderijke kinderen, zijt gedankt om uwe verkleefdheid.
De tijd kan gekomen zijn, dat mijne tegenwoordigheid u blootstellen zou
aan bevechting van buiten, aan bloedige twisten van binnen. Welaan, ik
wil u bewijzen, hoezeer ik u bemin. Ik ontneem aan de doorluchtige telg
der Orleans de kroon, zoo luisterrijk gedragen; ik onterf mijne
teergeliefde kinderen ... om Belgenland, mijn dierbaar Belgenland, voor
opschudding en ramp te bewaren: de eenige belooning, die wij voor deze
opoffering vragen, is, dat God ons toelate u gelukkig te zien...."
O, vrienden, gij weet het nog, welk antwoord het dankbaar Belgie op 's
konings rede gaf.
Het gansche land liep in Brussel voor het paleis des konings te zamen;
en toen Leopold, door herhaalde liefdekreten uitgenoodigd, zich te
midden des volks en der burgerwachten begaf, steeg een zoo ontzettend
gejuich, een zoo donderende zegeschreeuw uit den schoot der ontelbare
scharen, dat de reusachtige weergalm er van den grond der hoofdstad
daveren deed. Het volk, als van liefde en eerbied zinneloos, drong het
vorstelijk geleide uiteen.... Het wilde zijnen koning hebben, alleen,
zonder wacht, zonder verdediging.... En geene andere uitdrukking voor
zijne geestdrift meer vindende, woelde het de koets van Leopold als in
de hoogte, en voerde ze zegepralend tot voor het paleis der hertogen van
Brabant....
Daar, op het balkon, staat eene koningin, eene moeder met hare drie
edele kinderen.
Zij stort tranen van ontroering: het volk ziet het; eene langere
zegekreet, een hevig dankgejubel vliegt uit alle borsten tot haar, de
weldadige koninginne!
Over gansch Europa hangt een ratelende donder van haat en wraak, van
gekerm en noodgehuil ... over Belgie klinkt een enkele machtige galm ...
een galm der liefde.
Het is zoo schoon, zoo grootsch, dat het herdenken er van alleen de
zenuwen ontstelt en het harte koortsig beven doet!
Om het tafereel te voltooien, zou ik uw gemoed met weedom moeten
vervullen, en tranen van rouw uit uwe oogen moeten rukken.
Ik zou u Belgie moeten toonen, stil, zwijgend in doodschen angst, en
biddend met zulk
|