man in zijnen eigen
boezem het schoonste loon zijner daden vindt; dat wie strijder en
lijder wil zijn voor onze heilige zaak, zijne macht en zijn loon moet
putten in de overtuiging, dat hij zijne plichten kwijt jegens
volksbestaan, jegens moedertaal en jegens vaderland!
REDEVOERING
UITGESPROKEN BIJ HET GRAF VAN EUG. ZETTERNAM DEN l3^{den} OCTOBER 1855.
Wie onzer zou aan de droeve mare kunnen gelooven, indien de dood zelf
niet in ons midden stond als een onverbiddelijke getuige dat Vlaanderen,
onze moeder, alweder in een harer dapperste zonen werd
getroffen?--Gisteren, ofschoon op het ziekbed uitgestrekt, sprak hij nog
zoo liefdevol van het Vlaamsche volk, zoo hoopvol van toekomst, zoo
moedig van strijd en rechtsherstelling.... Nu, nu ligt Zetternam daar,
koud en zielloos, in den wreeden kuil; en onze broederlijke tranen
drenken de aarde, die als de nacht der eeuwigheid over hem nederzakken
gaat!
Moge God hem hierboven voor al zijn lijden en voor zijnen vroegen dood
beloonen; want, vrienden, op aarde groeiden voor hem niets anders dan
distels en doornen: zijn leven was een rustelooze strijd, eene
verterende inspanning van krachten tegen de vijanden der moedertaal,
tegen de kwale, die zijn lichaam ondermijnde, tegen de armoede, die
onverjaagbaar bij zijne bedsponde huisde en hem zonder verpoozing den
bitteren galbeker voor de lippen hield.
Nederige zoon van ditzelfde volk, voor wiens verdediging hij is
gevallen, stond hij als arbeider op eene ladder, toen een straal van het
vuur der kunst hem onbewust in den schedel zonk, toen iets in zijn
binnenste hem toeriep: "Wees kunstenaar, leef door den geest, verhef het
wapen des woords ten voordeele van uw lijdend vaderland!"
Zijne hersens ontgloeiden, in zijne ziel ontkiemde de hoop op eene
betere toekomst. De jonge werkman, nadat hij aan de stoffelijken arbeid
had gestaan, zoolang de zon aan den hemel scheen, keerde mijmerend
huiswaarts, liet zijn bed onaangeroerd en schiep in de nachtelijke
stilte zijn eerste boek. Het werd toegejuicht, want het bevatte de
aankondiging van een schilderachtig en sterk gespierd vernuft.
Weinig tijds daarna werd hij tot den krijgsdienst gedwongen--de bloedwet
spaart den zoon van den nederigen werkman niet;--maar het lastige, het
verstrooide leven der Kazernen doofde in den jongen soldaat de eens
ontvlamde begeestering niet uit; zijne vurige werkdadigheid vond nog
tijd en plaats tot nieuwen arbeid, wanneer alle anderen hunn
|