komst de
glinsterende star aanblikt, die eensklaps voor uw oog is opgerezen; ja,
het is zoo, gij zijt tot eene hoogere zending geroepen; wij, uwe
voorgangers, wij worden allengskens oud; de dood zal ons treffen op het
oogenblik, dat gij in de volle kracht des levens zult bloeien. Zouden
het vaderland dan mannen ontbreken om het te verdedigen, zouden het
dichters ontbreken om zijnen lof te zingen en der vaderen daden te
roemen? O, neen, gij uitverkorenen tusschen het jonge geslacht, gij zult
het heilig werk der wedereisching voortzetten en doen, wat wij hebben,
gedaan. Ja, ja, miskent het nimmer, gij en uwe strijdgezellen moet u
bereiden tot het volbrengen uwer edele zending: strijders voor het
vaderland, verkondigers der wedereisching onzer rechten moet gij worden.
God wil het; Hij heeft u daartoe met zijnen machtigen vinger geteekend
en uwen jongen geest de noodige gaven ingestort. Oh, wij beproefde
mannen in die worsteling, afgesloofde soldaten van het Vlaamsche leger,
wij vereeren u, wij danken u voor hetgeen gij hebt gedaan; uw voorbeeld
heeft ons nog meer moed gegeven: wij weten nu dat het werk, waaraan wij
ons leven hebben toegewijd, tegen den aanval des vijands ook na onzen
dood met onversaagdheid zal worden verdedigd, met vlijt en moed zal
worden voortgezet. Wij danken u, ouders en onderwijzers der jonge
helden, dat gij hun toeliet het vaderland dit hoog bewijs van
verkleefdheid te geven: aan u zijn wij grootendeels die zegepraal
verschuldigd.
Gij ook, zonen van Vlaanderen, gij moet uwen ouders, uwen meesters
dankbaar zijn. Blijft hunne vreugde op aarde: bemint en eert ze
gedurende hunnen ganschen levensloop, niet omdat God u uit hen liet
geboren worden, maar ook omdat zij in uwen boezem het heilig gevoel der
vaderlandsliefde hebben gestort, dat u in de kinderjaren reeds heeft
veredeld en uwe gansche toekomst veredelen moet.
Gij hebt te Brussel den zichtbaren prijs uwer vlijt en uwer liefde tot
de moedertaal ontvangen. Wij ook, wij willen u in naam uwer geboortestad
een zichtbaar teeken onzer vereering schenken. Het is slechts eene
vergankelijke lauwerkroon; maar zij is het beeld van den roem, dien het
vaderland u voorbewaart, het zinnebeeld van den wensch, dat het geluk
uwe pogingen blijve vergezellen, het zinnebeeld van de zending des
dichters, des kunstenaars die u schijnt voorbestemd.
Aanvaart dit eereloover, u geschonken door uwe medeburgers; maar geheugt
terzelfder tijd dat een Belg, een Vlaming, een
|