naars, de verdrukkers hebben het dreigend teeken
evenwel verstaan. Sidderend van kommer en wraakzucht, roepen zij
elkander toe: "Te wapen, te wapen! naar Vlaanderen! Verdelgd moet het
nest, waar onze val wordt uitgebroeid; versmacht moet het vermetele ras,
dat droomen durft van burgermacht en burgervrijheid!"
Boden draven van het eene land naar het andere, bazuinen schallen,
keteltrommen donderen; een lange oorlogsschreeuw doorgalmt het Westelijk
Europa. De meesters loopen te zamen, zij vergaderen tot ontzettende
drommen, zij zijn zestigduizend in getal, overdekt met ijzer en
staal.... De paarden steigeren onder den slag hunner _gulden sporen_,
de bodem davert onder hunne vaart.... Zij zakken met zegevierend gejubel
naar het kleine Vlaanderen af!...
Wat vermag een zwak volk, een volk van arbeiders en burgers, tegen zulke
vreeselijke overmacht? Eilaas, het is dus beslist? de kiem der vrijheid
zal versmacht worden in het Vlaamsche bloed? de baan der menschelijke
toekomst zal voor eeuwig verbalkt worden met het zwaard der
dwingelandij?
Maar wat zie ik? Vlaanderen durft de worsteling aanvaarden?... Waarlijk!
Boven zijnen grond heerscht een zonderling gebruis als van een
zwoegenden bijenzwerm: het zijn kreten van onversaagdheid en van moed.
"Naar Kortrijk, naar Kortrijk!" galmt het; "ten strijde, ten strijde,
voor vrijheid en voor land!"
De werkhuizen, de Hallen, de panden der Gilden spuwen dappere mannen;
uit alle steden en dorpen loopen burgers en arbeiders naar Vlaanderens
moederstad, naar Brugge, waar de dekens der machtigste Gilden, waar De
Coninck en Breydel hen wachten.
Zonderling leger, wonderlijke strijders! De werktuigen, de
gereedschappen hunner nijverheid zijn hunne oorlogswapens geworden! Op
hunne vaandels prijken hamers, bijlen, truweelen, schietspoelen; geen
ijzer beschut hunne borst; hun lichaam is slechts bedekt met de gewone
kleederen des arbeids.... En toch, op het sein der dekens, op de stem
van Breydel en De Coninck trekken zij juichend naar Kortrijks veld ...
en stormen met blinden moed, als een losgebroken orkaan, tegen den
overmachtigen vijand in....
Burgers en ridders, Vlamingen en vreemden vermengen zich tot eenen
akeligen warklomp, en zwoegen en strijden, hakken en pletteren, huilen
en slaan.... De lucht siddert, de aarde beeft, de zon verduistert onder
het stof, dat uit het zwermend gevecht opstijgt; reeds heeft zij de
helft harer hemelbaan doorloopen, en nog immer kaatst haar licht t
|