Gilden--de koningen om zijn raad en om Vlaanderens vriendschap
doen smeeken.... Gruwelijk! Een dolk, door vreemden nijd gewet, zal den
roemrijksten uwer zonen dooden, den grootsten burger der middeleeuwen
aan de bewondering Europa's ontrooven. Dan zal voor u het tijdvak der
beproeving zich openen; uw kroost zal zonder plooien voor het vaderland
alles doorstaan, tot zelfs den schrikkelijksten hongerdood; gij zult
helden op helden telen. Philips Van Artevelde, Jan Hyoens, Pieter Van
den Bossche, Frans Ackerman, zonen uwer Gilden, zullen nog uwe vijanden
doen verbleeken en de vrijheid steunen, waar zij wankelend wil
nederstorten in eene zee van bloed....
Tevergeefs!--O, manmoedige maagd van Vlaanderen, gij hebt voor de
wereld gestreden, gij moet voor de wereld boeten.... Verteerd door
hongersnood, uitgeput van krachten, verbijsterd van het onophoudend
kampen, ligt gij machteloos, kwijnend, stervend.... En toch, uwe
ingewanden sidderen in den pijnlijksten barensnood. Wat zal de vrucht
uws lichaams zijn? Uit u kan slechts ontstaan wat grootsch en ontzaglijk
is.
Ah, gij hebt u willen wreken? Uw zoon is een held, gelijk er slechts op
de uiteinden der eeuwen soms een enkele verschijnt. Zijn hoofd voert
menige vorstenkroon; hij heerscht over Vlaanderen, over de Nederlanden,
over Spanje, over Duitschland, over het Roomsche rijk. Hij drukt de
volkeren neder onder zijnen machtigen arm; hij zegeviert over de
Franschen en neemt hunnen ridderlijken koning gevangen; hij trekt naar
het Oosten en drijft de woeste Turken uit Europa; hij vaart naar Afrika,
verdelgt het rooversnest der Saracenen en verlost 22,000 Christenen
aller natien uit de gruwelijkste slavernij.... Zijn roem vervult de
wereld, zijne heldendaden verstommen de menschheid.... En die
oorlogsreus, o Vlaanderen, dat wonder van macht, van staatsbeleid, die
Alexander der Christeneeuwen, die keizer der keizers, die koning der
koningen, hij is uw zoon: een Vlaming, een Gentenaar, keizer Karel! Oh,
gij bleeft groot, zelfs in de wraak, in de dwaling: eens baardet gij de
vrijheid der volkeren, nu hebt gij de opperheerschappij der vorsten
gebaard ... en bij uwe verkwijning zelve beslistet gij nog over de
toekomst der wereld.
* * * * *
De tijden zijn veranderd. Gedurende eene gansche eeuw heeft de geest
des oorlogs over de aarde gewoed; de natien hebben zich uitgeput in
eenen rusteloozen kamp; eene nieuwe godsdienstleer heeft zich over
zekere g
|