e strijd
is een vreedzame strijd des geestes; ons doel is wettelijk, lofbaar en
verheven.... Inderdaad, wat willen wij? Den godsdienst, de zeden en de
taal onzer vaderen van de verbastering bevrijden; onze twee millioen
broeders uit de vernedering en uit de verdrukking redden, hun eene
waardigheid geven, die hun arbeidzaam en zwoegend leven verdient; het
erfdeel onzer voorvaderen van den val bevrijden. Is dit geene wettelijke
en lofbare strekking?
En kwam iemand u zeggen: gij doet pogingen om het land aan twee stukken
te scheuren,--gelooft hem niet. Wij beminnen de landgenooten, ons door
hoogere beschikking tot broederen gegeven; wel hebben wij geworsteld, en
nog zullen wij worstelen tegen den voorrang van het Romaansch element:
maar kan hij, die zijn vaderland bemint, de verzwakking daarvan
wenschen? Kan hij begeeren, dat twist en tweespalt de inzwelging aan den
gemeenen vijand gemakkelijk maken? Neen, de eendracht met onze Waalsche
broeders is onze macht, en zij zal het blijven, nu men ons meer
rechtvaardigheid begint te doen. Veel hebben wij reeds verkregen: het
overige zal volgen; want geene macht op aarde, hoe hoog ook gezeten, kan
de taal der daadzaken wederstaan.
Maar ik bezweer u, landgenooten, bederft onze schoone zaak niet door
partijzucht, vertraagt onze wedereisching niet door driften, die aan de
Fransche beschaving zijn ontleend.
Herinnert u steeds de leus van het voorgeslacht: godsdienst, vorst en
vaderland.--Onze voorouders bezaten een stil en zuiver geloof in de
Alvoorzienigheid: dit geloof zij in onze voortbrengselen geeerbiedigd,
het beziele onze pogingen, opdat de uitheemsche twijfelgeest verjaagd
worde.--Onze vaderen hadden eenvoudige en kuische zeden, zij braken
nooit den band des huwelijks, waren trouw aan hun woord en rechtzinnig
in hunnen handel: die zeden moeten wij voeden en verspreiden, opdat het
vreemde vergift ontworteld worde.--Geen volk op aarde heeft meer liefde
tot zijne goede vorsten getoond dan onze vaderen: die liefde, die
getrouwheid zij ook in ons, opdat de vreemde omwentelingsgeest ons
vaderland niet aandoe,--opdat onze koning zich eens in de verkleefdheid
van het Vlaamsche volk verblijde--en opdat de worm der wroeging zijnen
angel zette in het hart van hem, die ons zoo valschelijk beschuldigd
heeft.
In een woord, alwat eerbiedwaardig is, zij door ons verdedigd, alwat
deugdzaam en lofbaar is, diene als grondsteen ter opbouwing van den
Vlaamschen tempel.... Maar, met helden
|