nt zijn hart
scheen gevormd uit de vlammen van kunstvuur, liefde en dankbaarheid.
Vriendschap bestrooide zijn pad met altijd frissche bloemen....
En dan,--wanneer alles hem toelachte op deze wereld, als de baan des
roems zich voor hem geopend had, en dat wij, zijne leeraars, zijne
makkers, zijne kunstgenooten, voor hem met liefde eene toekomende
kunstkroon vlochten,--dan, dan kwam de nijdige dood en brak dien gouden
levensdraad af! Van die toekomst, van dien arbeid, van dien roem blijft,
eilaas, niets meer op de aarde dan dit koude lijk van onzen jongen
vriend!
O, stort tranen, gij Wappers, zijn meester en beschermer! U is een
lieveling en een zoon ontrukt. Zoo verijdelde de wreede slag van het lot
uwe lessen en uwe moeite, zoo vernietigde hij uwe zoetste hoop, zoo
doodde hij het zaad des vernufts, dat gij in zijnen schedel deedt
ontkiemen. O, ween bij dit graf: uw beminde kunstzoon is niet meer!
Stort gij ook tranen, gij, zijne leermeesters, die in name der
Antwerpsche kunstmoeder hem tot de laatste rustplaats vergezelt: de
Academie verliest in hem een waardigen en altijd dankbaren telg, die met
liefde voor haren roem en voor haar welzijn waakte, en door zijne zoete
deugden veel bijbracht om de eendracht in haren schoot te doen
heerschen. O, weent gij ook bij dit graf: uw dankbare leerling is niet
meer!
Stort gij ook tranen, gij zijne medeleerlingen en kunstgenooten.
Beklaagt hem, gij allen, die hem hebt gekend en bemind; treurt over het
verlies van zooveel arbeid en zooveel hoop; bevochtigt met smartwater de
aarde, die hem bedekken gaat, opdat het gras boven zijn gebeente zich
voede met de teekens uwer droefheid. Ach, weent: uw goede vriend, uw
jonge kunstmakker is niet meer!
En gij, betreurde broeder, rust zacht in den schoot des vaderlands!
Misschien was uw laatste uur bitter, omdat gij van uw doodbed te
vergeefs uwe handen naar ons uitstaakt, en sterven moest verre van uwe
Antwerpsche vrienden. O, wees getroost, dierbare doode. Zie neder van
uit uw nieuw vaderland: bij uw graf staan ze allen; zie uw goeden
meester, uwe leeraren, uwe medeleerlingen, uwe kunstgenooten tranen
storten over uwe vroege opvaart,--en verblijd u nogmaals, als op aarde,
in de uitgestrektheid onzer liefde tot U!
En nu, Jozef De Hoy, lieve broeder, uw graf gaat zich sluiten; met
verbrijzeld hart moeten wij het veld verlaten, waar uw gebeente rusten
zal.... Welaan dan, zalige ziele, ontvang in den schoot der Godheid ons
laatst en
|