aderlands;
hij ziet elkeen vooruitstreven in den maatschappelijken stroom; hij wil
deel hebben in het openbaar leven: wat zal hij worden? Hij is begaafd
en, mocht hij zijne moedertaal bezigen, wie zou zijne bestemming durven
bepalen? Nu? nu is hij nog niet bekwaam om korporaal, gendarme of
sleuteldrager in eene gevangenis te zijn.--Ondersta uw lot,
verstooteling: de weg der beschaving en des voorspoeds is voor iedereen
geopend; voor u alleen, Vlaming, voor u alleen gesloten!
Eindelijk, veertig jaar.... De Vlaamsche aanhoudendheid heeft zijnen
arbeid vruchtbaar gemaakt; hij is burger, hij drijft handel. De
verdrukking heeft hem niet verlaten! Nu is hij omringd van ambtenaren en
staatsbedienden, die zijne taal niet verstaan; voor klachten, vertoogen,
smeekschriften, voor alles, dat hem in aanraking brengt met de
overheden, moet hij als een verstandeloos kind de pen van eenen
zaakwaarnemer ontleenen en eene gehuurde hand betalen,--om hem te doen
gevoelen, dat hij geen vaderland heeft.
Hij wil naar recht en rede deel nemen in de openbare geestontwikkeling;
hij wil in het staatkundig volksleven treden. Die opgedrongene
onwetendheid doet hem lijden, omdat zijn hart hem zegt, dat hij ook
mensch en Belg is. Maar de openbaarheid, door de grondwet hem
gewaarborgd, is hem in eene vreemde taal ontgoocheld. Bij zijne
provincie Fransch, op het stadhuis Fransch, in alle bestuurszaken
Fransch; altijd de taal der minderheid, die den Vlaming in het stof der
vernedering drukt en hem daar, zijn leven lang, gebogen houdt als een
lid van een gevloekt geslacht, dat zelfs het recht zou verloren hebben
om verbetering naar geest en naar lichaam te wenschen.
Wilt gij den Vlaamschen burger op de bank der schande zien? Volgt mij
naar het gerechtshof. Daar zit hij ... hij is verdacht van eene misdaad
... men beschuldigt, men pleit, men getuigt, men twist. Wat hier op het
spel staat, is zijne eer, zijne onschuld, zijn leven, de gansche
toekomst van zijn huisgezin. Hij beeft en knarsetandt van woede ... hij
verstaat niets van de beschuldigingen, tegen hem ingebracht: hij woont
den strijd om zijne eer en zijn leven bij als een stomdoove martelaar!
Dan eerst gevoelt hij, welke verdrukking zijn geslacht verplet; dan
eerst breekt hem het hart van schaamte in den boezem; dan eerst
vervloekt hij den naam van Vlaming en stuurt hij door de ruimte eenen
blik van wraak tegen de bastaarden van zijnen stam, die door hunne
lafheid hem overleverden aan dit sc
|